Bij de val in het ravijn gaat niet alleen het waargenomene verloren,
ook de waarnemer - goed, maar dan?
(Vreemd dat zodra ik de gang van zaken probeer te beschrijven alles...
Tsja, ik moet toegeven dat alles gewoonweg schijnt te verdwijnen.)
Voor hoe lang verdwijnt de waarnemer?
Men zegt: zo lang hij er niet is, is er ook geen tijd.
Ik zou hieraan toe willen voegen: als we deze kwestie bezien vanuit het perspectief
van de waarnemer
(die er in werkelijkheid niet meer is)
is er sprake van eindeloos veel tijd.
Maar in de beleving van de afwezige waarnemer gaat het om een oogwenk, even
met de ogen knipperen,
en het is al zo ver.
Je zou je kunnen voorstellen: we zien hoe hij in een toestand van diepe slaap
onderworpen wordt aan het onmogelijke,
we zien hoe hij de zwaartekracht trotseert, opstijgt, helemaal vanaf de bodem, hij
bereikt de rand van het ravijn, opent zijn ogen en -
het zou kunnen dat hij onmiddellijk aan een nieuwe val begint.
Inmiddels heeft hij zich uitgestrekt: groengroengroenzoemgroen rondom,
de trage, kalme ademhaling van de zon - is de zon zijn moeder? - de wind:
komt zo af en toe, schuwheid overwinnend, snuffelen aan zijn gezicht.
Is het toch de Tyrolschel die hier rinkelen gaat. We horen erbij en luisteren ernaar. Het is zover: donk. De dichter vat zijn eigen pruik en hijst. Wat hij vroeger naliet (het gat van toen) wordt na zijn takelwerk gedicht op vaste vloerbedekking. Grond om te staan - en dáár wijkt de boel alweer. Er komt geen einde aan.