| |
| |
| |
Boudewijn van Houten
Over en uit.
Laatste gedachten over Theo Kars
De vriendschap met Kars begon op een goede basis - de prettige herkenning van ideeën en voorkeuren - maar ik begon al gauw moeite met zijn dwingelandij te krijgen. Daarna was die vriendschap een paar jaar afwisselend ‘aan’ en uit’. Zie voor de details Onze hoogmoed. In 1966, dus vier decennia geleden (die vriendschap behoort bij mijn adolescentenjaren in feite) brak ik definitief met Kars en een paar jaar later ben ik ook definitief opgehouden zijn boeken te lezen. De zelfverheerlijking die eruit sprak, en de simpele, stoere redeneringen leken me uitsluitend geschikt voor pubers. Niet toevallig was ik zelf ook nog niet volwassen toen hij indruk op me maakte.
Jonge mannen zijn veelal agressief en ze maken zich graag een eenvoudige filosofie eigen die lekker agressief verdedigd kan worden. De eenvoudige filosofie van Kars leende zich daartoe. Sancta Simplicitas. Dat is zijn filosofie merkwaardigerwijs nog steeds. Omdat in zijn redeneringen met allerlei aspecten totaal geen rekening wordt gehouden, onder meer met de gevoelens van anderen tenzij die van zijn hond misschien, zie ik het nu als een tweedimensionaal denken - zonder enige diepte dus. Je hebt er geen moer aan, tenzij je dus jong en agressief bent.
Toen Kars en ik elkaar in Utrecht leerden kennen, had ik een jaar studentencorps achter de rug en Kars overwoog in het corps te gaan. Later verwierpen we beiden dat corps, waarvan we de lompe groentijd met weerzin hadden meegemaakt. Wij waren verfijnder. In Amsterdam troonde Kars me mee naar cafés waar hij, al gauw bijgestaan door zijn vrienden, steeds opnieuw een wat weerloze student uitkoos om die dan met zijn redeneringen in een hoek te drukken en te laten toegeven dat hij eigenlijk een oetlul was. Niet veel verschil met het ontgroenen dat we in Utrecht zo beneden onze stand gevonden hadden, hè? Als jongeren niet voor de ene onbenulligheid kiezen, dan wel voor de andere. Maar ik geloof niet dat Kars zoiets ooit ingezien heeft; hij dacht eigenlijk dat hij op het gymnasium al perfect was. Beging hij ooit een kleine fout in zijn leven, dan waren de anderen daar de schuld van.
| |
| |
Ik heb eens horen vertellen dat Kars op een dag door zijn vader werd opgebeld, met de mededeling dat zijn moeder overleden was. Zijn antwoord zou geluid hebben: ‘Moet je me daarvoor lastigvallen?’ Waar of niet, het is geheel in de lijn van het personage en een dergelijke, genadeloze houding was precies wat zo'n indruk op mij en op de anderen van ons vriendengroepje maakte - en tot vandaag op steeds nieuwe pubers en op literaire recensenten die vaak ook niet helemaal volwassen zijn geworden. Ik hoor dat hij in zijn ‘memoires’ ook weer brandhout maakt van zijn ouders. Dat is wel helemaal de jaren zestig. Wolkers, 't Hart, Siebelink en vele anderen hadden er toen een geweldig succes mee en werden onmiddellijk op het literaire podium getild. Veel spijt heb ik daarna van hun kant niet vernomen, al zouden ze toch iets wijzer moeten zijn geworden. Als Kars getuigt van zijn diepe afkeer van zijn ouders, kan ik alleen maar denken: je stamt toch wel van ze af en je doet er beter aan te erkennen wat je mogelijk met ze gemeen hebt. Ik denk ook: als je vader zo'n calvinistische plaat voor zijn kop had, dan heb je die plaat mogelijk geërfd, al maakte je er dan een nieuw soort plaat van. Iedere generatie zijn eigen plaat.
Kars en zijn fans stellen het allemaal graag zo voor alsof hetgeen wij met ons groepje misdeden, een leuke schelmenstreek was. Zoals u weet, hebben wij in 1964 de ptt opgelicht. Ik wil nog wel met Kars instemmen dat de schade over tien miljoen Nederlanders werd verdeeld en dus ‘homeopathisch verdund’ werd. Maar zoals ik in Onze hoogmoed heb beschreven, haalden we heel wat meer streken uit en die waren allerminst guitig. Jarenlang hebben we vriendelijke boekhandelaren welke alle vertrouwen in die aardige, veel lezende jongens hadden, voor flinke bedragen bestolen. En de rest van de tijd gingen we vrienden en kennissen in het hele land opzoeken om van ze te lenen en het dan niet terug te geven. Daar zal de schade niet altijd ‘homeopathisch verdund’ zijn geweest en bovendien was het misselijk. Dat Kars met dit alles nog steeds geen enkele moeite heeft, zegt wel iets over zijn karakter. Het viel me de laatste tijd op dat sommige recensenten bij het beoordelen van zijn ‘memoires’ wel aanvoelden dat er iets niet bij hem klopte: dat die man eigenlijk geen gevoel heeft, behalve voor zijn eigen zorgen.
Van onze groep van negen werden Kars en een jongen die nog heel wat slaafser achter hem aanliep dan ik, op het proces minder toerekeningsvatbaar verklaard. Niet ten onrechte, lijkt me, al zal Kars er wel zijn heel bijzondere verklaring voor hebben. Ik zou u willen aanraden dit boek eens te lezen: Without conscience. The disturbing world of the psychopaths among us van
| |
| |
de Canadese criminologische psycholoog Robert D. Hare. Ik herken daar Kars voor honderd procent in. En de kans lijkt me niet klein dat u opeens ook een manipulator en huistirannetje uit uw omgeving beter gaat begrijpen. Mocht u mijn beschuldiging toch wat heftig vinden, bedenk dan dat Kars me eens, nadat ik toch enige bezwaren tegen de moorddadigheid van een hoofdpersoon in een film gemaakt had, ernstig toesprak in de trant van: waarom wel oplichten en niet moorden? ‘Wees alsjeblieft een beetje consequent, Boudewijn!’ Ja, dat was zijn soort van logica. Toen ik kort daarna weer eens ruzie met hem kreeg - ditmaal vanwege zijn paranoïde conclusie dat ik hem bestolen zou hebben - ging ik toch maar de berm in als ik langs een stille landweg liep en er een auto kwam aanrazen. Kars en zijn slaafse vriendje leken me tot alles in staat. Nu, hij deed niets zoals u ziet, maar het doen en laten van ons groepje stond dichter bij de Baarnse moordzaak dan bij een vrolijke schelmenroman. De rechters hadden dat ook volledig door.
Nog even dit: Kars heeft naar aanleiding van mijn latere kritiek op hem herhaaldelijk gezegd dat je zelf verantwoordelijk bent voor de vrienden die je kiest. Daar ben ik het geheel mee eens. Hij had in Onze hoogmoed trouwens kunnen lezen hoe ik daar nadrukkelijk stelde dat het beslist niet zo was dat hij de bengel en ik de engel was. Ik heb daar voorbeelden gegeven van de rare ontwikkeling die ik al was gaan volgen voordat ik hem ontmoette. En ik zou daar zelfs nu, veertig jaar later, aan toe kunnen voegen dat ik ook na beëindiging van het contact met Kars geen engel was. Een kleine, autobiografische roman van mij die dezer dagen is verschenen, Een andere wereld, toont dat duidelijk aan. Iemand zei me onlangs: maar je deed toen in feite net als Kars. Zeer to the point. Toen in 1970 Onze hoogmoed verscheen, dacht ik met Kars zo'n beetje klaar te zijn, maar ik ben nog lang met de ideeën van ons rare groepje behept gebleven, ongetwijfeld ook omdat ik geen engel was.
Onze hoogmoed eindigde met een zin waar ik echt naartoe had geschreven: ‘De enige die mijn vriend kon zijn, kon het niet meer zijn.’ Ik kan vandaag die zin beslist niet meer onderschrijven. Hij toont wel aan dat ik me tijdens het schrijven van Onze hoogmoed beslist nog niet had losgemaakt van de mentaliteit van het groepje. Daarvoor had ik nog vele jaren nodig. Ik heb veel tijd aan die uiteindelijk vrij oninteressante vriendschap met Kars verloren, en aan zijn invloed, die langer duurde dan ik aanvankelijk besefte. Je blijft al gauw steken in de levensstijl die je je eigen maakt in je jonge jaren. Ik zie zelfs veel mensen om me heen die daar nooit los van raken. Mijn generatie bleef doorgaans steken in de jaren zestig. Soixante-huitards noemen ze
| |
| |
dit soort in Frankrijk, niet zonder ironie. Ons groepje bestond eigenlijk uit een soort proto-soixante-huitards, want we hingen ideeën aan die vijf à tien jaar later gemeengoed zouden worden, zoals de feitelijk wat kinderachtige verwerping van alle gezag, de genoeglijke ontdekking dat je eigenlijk best gewoon kon stelen wat je nodig had, de grote zekerheid dat de vorige generatie er niets van gebakken had en dat je je ouders ook van harte kon minachten, en het diepe geloof in de grote betekenis van het eigen persoontje, hoe waardeloos dat persoontje ook was.
Het is mijn noodlot dat Kars, zelfs toen ik niets meer in hem en zijn cowboy-verhalen zag, toch aan me is blijven kleven. Ik hoopte stiekem dat God hem gauw tot Zich zou nemen - al die plastische chirurgie en al dat zwelgen in vitaminen leken me tenslotte niet gezond - maar mijn gebed is niet verhoord. En nu voel ik me soms zoals een gevangene die ik ooit in een film zag. Hij was aan een medegevangene geketend, maar ze waren ontsnapt. Laat nu een van die twee worden doodgeschoten. De ander moest nu een lijk meeslepen! Zo sleep ik Kars al jaren mee. Ik heb daar zo genoeg van, dat dit maar de laatste woorden moeten zijn die ik aan hem wijd. Ik ben een totaal ander leven gaan leiden dan hij en hij kan me onmogelijk inspireren. Dus laat ik proberen hem te vergeten. Wat ik over zijn leven vernam, leek me een nogal klein leven - kleiner dan ik mijn leven wilde. Hoe groot moet een leven zijn? Niet groter dan je met een zeker gemak kunt bereiken. Nooit naar het onmogelijke streven. Ik denk dat Kars en ik het daarover trouwens nog wel eens zullen zijn.
Als vriend zou hij me nu vervelen. Er verscheen een boekje met zijn levenswijsheden dat ik inkeek en waarin je dingen vond als: je hoeft niet pertinent te wachten als het verkeerslicht bij een oversteekplaats op rood staat. Wat voor denkers zijn daarvan onder de indruk, vraag ik me af. Veel ouder dan twintig kunnen ze toch niet zijn. Over literatuur zouden we ook niet kunnen praten, vrees ik. Kars las altijd nogal smal - mijn bredere belangstelling maakt hij voor ‘snobisme’ uit, zag ik in zijn ‘memoires’. Als je zoals hij uitsluitend zoekt naar bevestiging van je puberideeën, dan ben je ook vrij gauw klaar met de wereldliteratuur. En als je zoals hij weinig gevoel voor poëzie hebt, dan valt ook weer het nodige af. Als ik me voor een schrijver ga interesseren, dan wil ik echt alles over hem weten. Dan lees ik zelfs de boeken die door vijanden van hem geschreven zijn - en dat zijn niet altijd de onzinnigste. De vrouw van Simenon zal niet volledig ongelijk hebben gehad met haar beschuldigingen in Un oiseau pour le chat, net zomin als Beverley Nichols uitsluitend raaskalde over Somerset Maugham in A Case
| |
| |
of Human Bondage. Maar ik zie Kars dat niet doen, gezien zijn geestelijke gemakzucht.
Tot mijn grote verbazing zag ik de laatste jaren dat ze Kars in Nederland als een cultureel man gingen beschouwen. Waar haalden ze dat idee vandaan? Ze baseerden het op zijn Casanova-vertaling. Je kon geen recensie van een boek van Kars lezen of terzijde werd even zijn ‘knappe’, ‘uitstekende’ of ‘briljante’ Casanova-vertaling vermeld. Het werd een soort mythe, alleen mogelijk in Nederland waar men gewoonlijk weinig Frans kent en Franse boeken uitsluitend in vertaling leest. Ik begrijp heel goed dat Kars de gelegenheid niet liet liggen de omvangrijke autobiografie van Casanova te vertalen. Ik zou hetzelfde gedaan hebben. Financieel was hij hiermee - zeker voor het kleine leven dat hem volstond - lekker onder de pannen. Niets mis mee. Maar die vertaling is daarmee nog niet goed, laat staan ‘uitstekend’. Ze was groot, maar niet groots.
Om een taal te kennen, moet je niet alleen maar af en toe een boek in die taal lezen, je moet ook geruime tijd in een land of streek leven waar ze die taal spreken. Anders donder je in vele valkuilen. En dat zag ik Kars doen. Eén voorbeeld: het Frans gebruikt veel meer zelfstandige naamwoorden dan het Nederlands. De Fransman zegt ‘Ik had een grote angst’, waar wij zeggen: ‘Ik was erg bang’. Maar bij Kars, die woordje voor woordje vertaalt, werd het 't eerste. Dat gaf een mal Nederlands, dat sommigen misschien wel voor typisch achttiende-eeuws hebben aangezien, haha. Zulk Nederlands dat de Franse zinsconstructies volgt, doet in feite veel aan het Vlaams denken en ik heb indertijd een recensie dan ook de titel gegeven: ‘Casanova in het Vlaams vertaald’. Ik kan Kars, mede vanwege zijn harkerige taal onmogelijk een vertaaltalent toekennen, of ik zou het moeten doen zoals Wim Zaal, die - for reasons best known to himself - in Elseviers Magazine schreef dat Kars de roman Quo vadis van Henryk Sienkiewicz zo bijzonder goed had vertaald. Dat Kars het Pools zou beheersen was niet aannemelijk en hij had in werkelijkheid dan ook maar zo'n beetje gejongleerd met een Franse en Duitse vertaling van dat boek. Het literaire leven is soms wel grappig.
De essayistische toelichtingen die Kars bij Casanova gaf, waren ook niet interessant, omdat hij nu eenmaal (en het heeft alles met zijn karakter te maken) zijn lievelingsschrijvers onvermijdelijk op het procrustesbed van zijn voorkeuren legt. Hoewel hij eerlijk gezegd nog wel een paar zwakheden van Casanova onderkende, liet hij zich toch meestal inpakken door deze charmante opschepper en mythomaan, bij wie je toch beter aan een vrolijke Italiaanse kelner of aan ophakkers als Jan Cremer of de Vlaamse
| |
| |
schrijver/vervalser Stan Lauryssens denkt, dan aan de wijsgeer waarvoor Kars hem wil laten doorgaan. Weet u wie Casanova goed begrijpt? Theo Sontrop. Ik was eens in Café De Kroon bij radio-opnamen waarbij Sontrop over Casanova mocht spreken, en ik was verrast door zijn inzicht. Niet zo geëxalteerd negatief als Fellini, maar ook niet zo kritiekloos als Kars, die bijvoorbeeld ook Anatole France en La Rochefoucauld aanpaste aan zijn wensen - en allerminst aan de feiten, die hij had kunnen kennen door iets meer en iets kritischer te lezen.
Ik noemde zijn pas verschenen ‘memoires’ al - was hij soms minister-president? De karikatuur die Siegfried Woldhek ooit van hem tekende, was nogal to the point. Je ziet Kars daar met een soort tuig rond zijn middel waaraan schijnwerpers zijn bevestigd die hem in het zonnetje zetten. Kon ik maar tekenen... Ik ben me trouwens bewust dat ik hier veel over Kars zeg dat ik elders al gezegd heb. Maar mijn boeken worden zelden gelezen, heb ik gemerkt, en meningen over mij zijn zelden op lectuur van mijn boeken gebaseerd. Kars heeft natuurlijk model gestaan voor een personage in Onze hoogmoed. Ik heb zowel hem als onze wederwaardigheden daar nauwgezet beschreven. Verandering daarin zou ik onfatsoenlijk hebben gevonden. Zo gewetensvol lijkt Kars in zijn memoires niet te zijn. Door een slecht geheugen? Ja, het is nu langer geleden, maar ik krijg toch de indruk dat iets anders een rol speelt. Neem de schermutseling van Kars en mij, toen ik hem het huis van een vriendin uit wilde hebben. Ik vertel, in overeenstemming met de waarheid, dat we wat onhandig om elkaar heen stonden te draaien en dat ik Kars uiteindelijk aan zijn das het huis uit trok. Wat wordt dat bij hem? Dat hij me een dreun gaf en dat ik ruggelings op de vloer terechtkwam. Een Casanova-verhaal. Kars en ik waren beiden motorisch wat gestoord en tot zo'n manhaftig gevecht kwam het beslist niet. Beschreef ik ook niet, verderop in hetzelfde boek, hoe Kars bij het sporten in de gevangenis zo nichterig stond te springen, dat de andere gevangenen dachten dat hij een homo was?
Ik vrees dat hij zich nogal Het kennen door zijn boek De vervalsers. Voordat mijn boek Onze hoogmoed verscheen, waarin ik hem afschilderde als het louche dwingelandje dat hij was, schreef hij een versie waarin ik een vrij mooie rol kreeg. Na het verschijnen van Onze hoogmoed kwam hij met een nieuwe versie waarin hij me alle ondeugden toedichtte die hij bedenken kon. Je kunt het moeilijk subtiel noemen.
In mijn essaybundel Een lichtzinnig leven ben ik nog eens op Onze hoogmoed teruggekomen en heb ik wat gedachten genoteerd die ik na veertig jaar over dat boek en onder meer over Kars nog kwijt moest. Maar ik no- | |
| |
teerde daar niet dat ik het boek niet zo goed geschreven vind. Het thema bevalt me nog, maar de details zijn soms wat kinderachtig. Kars schreef op die leeftijd stukken beter. In mijn recente roman Een andere wereld komt ook weer iemand voor waarin de lezer Kars zou kunnen herkennen, evenals andere vrienden van me, maar ik heb ze daar genadeloos aangepast aan de eisen van dat verhaal. Ik hoefde toen niets meer over ze kwijt.
De memoires van Kars ben ik uiteindelijk niet gaan lezen. Na er even in gebladerd te hebben en de eerste bladzijden te hebben doorgewerkt, herkende ik weer dat dwingerige van die man en sloeg ik het boek definitief dicht. Ik gunde hem ook de lol niet dat ik me zou gaan ergeren aan al zijn leugens. Waarbij ik wel de kanttekening wil maken dat ik in de jaren dat ik met hem omging, in niet weinig opzichten belachelijker was dan hij. Een volgeling is vaak bespottelijker dan de leider. Himmler was dwazer dan Hitler. Al een goede reden om nooit iemand te gaan volgen.
Een wise guy meende er niet lang geleden nog op te moeten wijzen dat ik met mijn titel Een lichtzinnig leven Kars nog imiteerde, die ook een gelijkaardige titel had, nietwaar? Maar ik was na veertig jaar echt niet meer met Kars bezig en ik koos mijn titel uitsluitend omdat Jef Rademakers een documentaire over mij met die titel had gemaakt en van mening was dat boek en film, die tegelijk zouden verschijnen, ook het best hetzelfde zouden heten.
Ik kan me ook niet voorstellen dat ik met Kars over schilderijen zou kunnen praten, die me minstens zoveel geïnteresseerd hebben als boeken en minder ergernis hebben gegeven. Kars moest alles (tweedimensionaal) beredeneren - en dan kom je bij schilderijen niet ver. Tenslotte zou ik bij Kars ook de sensualiteit missen die me over het algemeen iemand pas echt sympathiek maakt. Gek, toen onze groep bestond, zag ik hem als erg sensueel, maar dat kwam meer door zijn praatjes. Ik geloof nu dat hij op den duur meer lust beleefde aan het domineren dan aan het vrijen. Zwingli had je hem kunnen noemen, vanwege zijn uiteindelijk vrij calvinistische aard. Tot onze vriendengroep behoorde het meisje met wie hij samenwoonde - laten we haar Joyce noemen. In zijn tweede, venijnige versie van De vervalsers laat hij haar nog zeggen wat een vreselijke engerd ze me vond, met wie ze zelfs niet aan één tafel zou willen zitten. Wel komisch is dat ik niet lang daarna (nadat ik definitief met Kars gebroken had en zij overigens ook) een verhouding met haar gekregen heb - waarna we bovendien bevriend bleven. Toen ik met haar naar bed ging, ontdekte ik een vrouw die noch in lichaamsvormen noch in gedrag iets wulps had. Ik had het gevoel met een jongetje in bed te liggen. Haar beste band met Kars was waarschijnlijk, zoals
| |
| |
ik ook in Onze hoogmoed beschreef, dat ze beiden flink agressief waren.
Uit welingelichte kringen hoorde ik dat een latere vriendin van hem ooit in zijn appartement op het Spui uit het raam wilde springen. Nu heb ik er alle begrip voor dat iemand het huis van deze man wilde verlaten, desnoods via het raam. Maar ze was waarschijnlijk getikt. Toch moest je bij Kars op elke behandeling voorbereid zijn. Joyce heeft me verteld dat ze door Kars geregeld met een broekriem werd geranseld, niet voor gedeelde sadomasochistische pret, maar eenvoudigweg omdat ze op zo'n moment niet onderdanig genoeg was. Ja, het was me een guit. Zoals gezegd: ik hoop dat dit echt het laatste tekstje is dat ik over hem zal moeten schrijven. Over en uit!
|
|