Dat brengt hem in aanvaring met de Hollandse bewindvoerders op het eiland, die zelf corrupt blijken. Na die confrontatie, en door een onbeantwoorde liefde voor een Japanse, zou De Zoet, volgens Mitchell, ‘al heel jong in de herfst van zijn leven’ terecht zijn gekomen.
Dit is wel een heel erg dunne verklaring van de Engelse titel. Door de tegenwerking die De Zoet van de bewindvoeders ondervindt gaat het hem weliswaar niet echt voor de wind op het eiland Deshima, maar hij houdt zich juist wonderlijk goed staande in zijn belangrijke functie, wat hem ook de nodige lof oplevert van de Japanners. Die hebben snel door dat hij iemand is die het niet kan helpen dat hij zo eerlijk als goud is.
Maar van innerlijke herfst is bij De Zoet niet veel te merken. De Zoet is wel een vrome christen, die zelfs tegen de regels van Japan in een psalmboek in zijn kamer verbergt. Maar hij is helemaal niet zo'n bidder, zoals de ‘niet verhoorde gebeden’ in Nederlandse titel willen suggereren. De Zoet heeft helemaal geen hoge verwachtingen die door bidden ingelost willen worden. Hij dacht in het begin van zijn verblijf hoogstens dat hij na een tijdje terug naar Nederland kon gaan als een bemiddeld man, omdat hij dan flink gespaard had en nog wat gehandeld zou hebben. Zijn vrij plotselinge verliefdheid aan het begin op de Japanse vroedvrouw Orito is wel even hevig, maar bedrukt hem daarna niet erg wanneer het niet doorgaat. Hij neemt uiteindelijk zonder veel schuldgevoel een concubine, niet helemaal zeker wetend of zijn verloofde Anna in het verre Zeeland nog wel op hem wacht.
Deze inadequate titels dekken een onmiskenbaar goed en inventief geschreven roman: veel strakke dialoog, weinig beschrijvingen, en veel handeling. Mitchell is een componist van sfeer, dat bewees hij al eerder in enkele van zijn vorige romans, in het bijzonder Cloud Atlas. Je ziet de geschetste situaties levendig voor je omdat het is alsof Mitchell er zelf van een afstandje naar kijkt. Hij doet niet zuinig met echte karakters: kleurrijk wat de Hollanders en Engelsen betreft, en blijvend schimmig als het om de Japanse magistraten, Shoguns, tolken en bedienden gaat. De Hollandse zeelieden krijgen van Mitchell en van de Nederlandse vertalers Harm Damsma en Niek Miedema een prachtig ongeciviliseerd taaltje te spreken, op het onverstaanbare af, maar wel suggestief authentiek. De zeelieden, van matrozen tot de kapitein, worden van karakteristieke eigenaardigheden voorzien, tot en met de opspelende jicht van de kapitein van het Engelse schip dat de Hollanders op het eiland begint te bestoken.
Mitchell bedient zich daarnaast van een aantal stilistische noviteiten.