Tirade. Jaargang 54 (nrs. 432-436)(2010)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Juliën Holtrigter Onderschriften bij onscherpe foto's Het licht van de lamp Het licht van de lamp naast mijn bed zien verbleken. Slapeloosheid, een ziekte van niets. Een mannetje in mij roert in de bulk die ik op heb geslagen. Een ogenschijnlijk detail, een blik in een lege container, een plaatje, gescheurd uit een dure agenda (een onscherp naakt met in zijn handen een zwaard) springt eruit. Gedwaald door het huis, de nachtploeg gevolgd, de dienaren van de vergankelijkheid, de kerven en putten in het hout van hun handen en voeten betast. De man met de stok verdwijnt in een bocht, de ballast lost op in de melkwitte ochtend. [pagina 65] [p. 65] Ik was een beer Ik was een beer, een getraumatiseerde, want in contact gekomen met de beschaving. Ik ben voor één winter koning van Ginds. De koning is dood en over zijn hardstenen tombe kijk ik geboeid naar in kleden geweven strijdtaferelen: torens zakken ineen, puinhopen roken, heel het circus kookt over. Op de marmeren tafel verzameld: agenda 's, draaiboeken, plannen, karaffen met whisky en water, fraai opgebaarde fazanten en hazen en ik, zat en verdoofd, een heer van een beer, een tot feestbeest gebombardeerde, die vreest voor de terugkeer van vlaggen en vanen en stampende laarzen. [pagina 66] [p. 66] De hals De hals zit achter zijn huis en schrijft. Elke avond rookt hij een pijp. Hij legt zijn pen neer en rookt. En denkt: ik heb het nog steeds niet gezegd. En hij zwijgt. En rookt. De voeten herinneren zich. Onder het asfalt bevindt zich een roerig archief van haastig begraven verhalen. Een intacte bom die niet was ontploft wacht daar op een ontmoeting. De nek peinst zich suf. Elke storm steekt wel ergens weer op. De knie overlegt met de andere knie. Er is geen tijd te verliezen. [pagina 67] [p. 67] Ze loopt voor me uit en ze weet Ze loopt voor me uit en ze weet dat ik kijk naar haar rug en de trots in haar nek en de schroom van haar heupen, haar tred. Het is nogal heet. De zon klimt nog hoger en dumpt alle kleur van de stad in de grijze containers beneden. Ze biedt mij een glas aan. Ze gaat mij voor naar haar kamer. De wanden beschilderd met bloeddoorlopen boeketten, bizarre bloemen met purperen stampers en gifzwarte harten. Haar keuken kijkt uit op een ruimte waar mensen wachten, vergeefs, en weer gaan. Ze speelt een sonate voor mij. Het klinkt als een trappenhuis van kristal. Kruip in mijn mond, denk ik steeds dat ze denkt, proef de smaak van mijn tong, het geheim tussen ons is te raden. Vorige Volgende