Tirade. Jaargang 54 (nrs. 432-436)(2010)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Delphine Lecomte Gedichten Van de genade op een marktplein Het is raar dat mijn grootvader soep drinkt Terwijl zijn minnares zijn teennagels knipt Ik zit onder de tafel en staar naar haar decolleté Een nagel belandt in het oog van de hond Het is een boxer en hij maalt er niet om Het kan hem niet schelen dat hij een boxer is Maar hij jankt wanneer de nagel in zijn oog schiet en Daar blijft haken als een made aan een paardenlever. Nu is de soep op en roept hij haar De loodgieter roept zijn vrouw en ze vertrekken Mijn grootmoeder zegt dat er niets scheelde aan de boiler Ze zegt dat de loodgieter naar haar borsten heeft gestaard Ze zegt dat ze een borrel kan gebruiken Een shot of drie later wordt het middagmaal afgeblazen Ze stoppen me geld toe en zenden me naar de markt. Ik eet een klein bakje frieten met ketchup De zon schijnt naast mijn schaduw op het bakje in mijn handen Glinstert hij ongenadig of vol van genade Ik denk dat ik niet ongelukkig ben en Ik denk niet dat ik ongelukkig ben Op de grond ligt een dode goudvis op een krantenartikel Het is niet relevant, het artikel, ik zal nooit zo rijk zijn. [pagina 44] [p. 44] Iedere dag wakkerder Gisteren werd ik wakker zonder bijgeloof Ik voelde dat ik een goed verhaal zou schrijven Maar er kwam van alles tussen De scouts stonden aan de deur om pannenkoeken te verkopen Mijn moeder belde om mij te melden dat het lief van haar naaister leverkanker heeft Ik moest de oude kruisboogschutter helpen met zijn condensatieketel Die ketel moest naar boven en toen we boven waren bleek beneden beter. Het goede verhaal is verdwenen als een suikerspin in een somber kind Ik weet zelfs niet meer hoe de anticipatie smaakte Zoet waarschijnlijk, maar ik kan niet zeker zijn Nergens kan ik zeker over zijn, over God nog het minst Over niets moet ik zeker zijn, dat er niets komt of Dat je alleszins moet leven alsof er hierna geen weerzien is Met idolen en grootouders zonder kapsones, zonder verwijten. De oude kruisboogschutter toont de ingewanden van de radio Het zijn er heel veel, maar er bestaan nog veel meer liedjes Hij biedt me een stuk cake aan in de hoop dat ik het aanneem en stik Ik neem het stuk aan en drop het in mijn handtas wanneer hij zijn hoofd draait Hij draait zijn hoofd om naar buiten te staren, daar komt een koets voorbij De koetsier is een man met zeven kinderen, hij ziet ze niet allemaal even graag Er is zelfs een kind bij dat hij haat; een anemisch jongetje mager als een fietspomp Zijn vrouw zegt dat hij het jongetje niet mag haten, dat er een God is die dat niet verdraagt De koetsier gelooft in een God die hem oogluikend affaires met ranke hoefsmeden toestaat De paarden van de koetsier denken niet dat dit de beste dag van hun leven is. Vorige Volgende