De eerste nacht met de auto voor de deur kon hij niet slapen. Hij lag op zijn zij en keek naar Dorothee. Haar haren leken witter in het donker, misschien door het contrast. Ze ademde zacht in en uit, met haar mond een klein stukje open. Haar hoofd gaf het kussen een vorm. Justus probeerde zo min mogelijk aan vroeger denken maar hij kon het niet helpen; hij dacht aan vroeger. Niet dat hij vond dat toen alles beter was, dat helemaal niet. Niet beter, maar anders. Ze konden weg wanneer ze dat wilden. Waar dan ook naartoe. Hij heeft nooit weggewild. Nooit, behalve nu, nu hij wist dat het praktisch onmogelijk was. Hij wilde in een auto kunnen stappen en wegrijden. Het liefst naar de zee, zoals zijn vader dat vroeger met hem deed.
Die eerste nacht, met de auto voor de deur, maakte hij Dorothee wakker.
‘Liefje,’ zei hij. ‘Ik ga naar de auto.’
‘Wat ga je in Godsnaam bij de auto doen?’ vroeg ze. ‘Ga slapen.’
‘Ik wil erin zitten,’ zei hij. ‘In de auto.’
Ze dacht dat hij een grapje maakte, maar toen ze zei dat ze niet mee deed aan zo'n belachelijk plan, stapte hij uit bed en zag ze vanuit het raam hoe hij de straat overstak, het portier opendeed en in de auto stapte.
Hij deed daar verder niets, nog niet eens op de knoppen drukken ofzo. Hij zat daar gewoon, kijkend door de voorruit, wachtend op niets. Helemaal niets.
De volgende ochtend zat hij er nog steeds. Dorothee had de slaap niet kunnen vatten zonder de bewegingen van Justus naast haar te voelen. Hij trok altijd een beetje met zijn linkerbeen, en hoewel ze dat meestal behoorlijk irritant vond, had ze dat gemist. Ze hoopte dat hij de briljante ingeving om midden in de nacht in de huurauto te gaan zitten niet nog eens zou krijgen, anders zou ze er wat van moeten zeggen en dat deed ze liever niet.
Op haar lichtgele sloffen liep ze naar buiten en tikte op het raam.
‘Kom eruit, darling,’ zei ze.
Justus vond het leuk om darling genoemd te worden, maar de auto kwam hij niet uit. Hij draaide het raampje open.
‘Kom eens naast me zitten,’ zei hij. ‘Hoe heerlijk dat voelt.’ Hij keek heel gelukkig; daar kon Dorothee geen weerstand aan bieden. Ze liep om de auto heen en ging naast hem zitten. Vanuit de auto keken ze allebei naar het huis.
‘Daar staan we dan,’ zei Justus.