de buitenwereld altijd geschuwd. Het leek alsof hij door iedereen vergeten wilde worden, onzichtbaar door het leven wilde gaan. De verschijning van het meisje had haar dan ook verbaasd, en ze wist nog altijd niet hoe hij aan haar gekomen was. Ze zei dat het haar in eerste instantie geen onaardige meid leek, zo schichtig alleen, zo teruggetrokken. Zachtmoedig, vulde ze aan, en ik begon te vermoeden waarom ik nu juist in dit verhaal terecht was gekomen.
Het was een dun boekje, gekocht in een antiquariaat voor drie of vier euro. In dit stoffige winkeltje had de negentiende-eeuwer een aanzienlijke plank toebedeeld gekregen. Daarop prijkten felgele reuzenpockets en verweerde bundels, maar ook statige edities uit zijn verzameld werk, hardcovers in bruine stofhoezen met gebroken witte cijfers op de band. Het boekje dat ik kocht was een rode pocket met een zwart-witte tekening op de cover. De afbeelding van een lijk, misschien dat dat me aantrok.
De pagina's waren muf en doorrookt, en rafelig aan de bovenrand. Al in de winkel las ik de eerste bladzijde. De vertaling haperde, de spelling was achterhaald. Toch greep ik naar mijn portemonnee. Al voor ik het antiquariaat was ingestapt had ik besloten iets te kopen, wat precies deed er niet toe. Verzamelen is vorm, tenslotte, de inhoud wordt pas later bedacht.
Zachtmoedige vrouw, herhaalde ik in mezelf, in de hoop de woorden te onthouden. Teruggetrokken. Schichtig.
Eens in de week maakte ze bij haar buren schoon, totdat ze een maand of vijf geleden ineens niet meer welkom was. Het slot was veranderd, op haar bellen en kloppen werd niet gereageerd. Vanaf die dag waren de gordijnen altijd gesloten. Af en toe klonk er geschreeuw, en ook het gehuil van het meisje was door de muren heen te horen.
De schoonmakende buurvrouw leverde geen herinnering op, geen beeld op mijn netvlies. Feit en fictie tuimelden opnieuw over elkaar heen. Dit gaf mij het laatste beetje zekerheid dat ik nog zocht. ‘U heeft hem om het leven gebracht,’ zei ik met volle overtuiging. Ze trok lijkbleek weg. Ze schudde haar hoofd en stamelde in kleine luchtstootjes: ‘Nee... Niet... Nee...’
‘We hebben sluitend bewijs,’ loog ik, zoals we dat gewend zijn te doen. Ik beet haar toe dat ze zojuist met een sleutel was binnengekomen. Hoe was dat mogelijk als de bewoners het slot hadden laten veranderen? Ze snikte, zuchtte, opnieuw reeg ze een stapel ontkenningen aaneen.
Dat is het moment waarop jullie de voordeur forceerden, en het arrestatieteam met een mannetje of acht naar binnen denderde. ‘Hier is ze,’ riep ik opgelucht, ‘ze kan mee,’ maar niemand leek in haar geïnteresseerd. Koud