Toen vertelde Keyser Söze dat hij zelf ook vaak alleen in de speeltuin was, toen hij net op school zat. Toen hij een jaar of vijf was. Hij vertelde me dat de vader van dat jongetje een snackbar had in Noord en dat zijn moeder in de verpleging werkte.
In de verpleging, zei ik. Weet je waar?
Dat wist hij niet.
Ik keek de straat in en dacht aan voetballende jongens: een dikke Marokkaanse jongen, een andere jongen die ze Appie genoemd hadden, nog een stuk of vier Marokkaanse jongens, een magere Surinaamse jongen, een Nederlandse jongen met een pet op en een ontbloot bovenlijf.
Ik zei: Die jongen komt zeker ook vaak hier? Die mijn pa heeft getrapt.
Keyser Söze begreep mijn vraag, maar zweeg.
Misschien liep hij er wel tussen, zei ik.
We konden de jongens op het plein nog horen.
Keyser Söze vroeg: Hoe oud is je pa?
In de zestig al, antwoordde ik.
En hij vroeg: En weet je dat hij die vrijdag een jongen zijn arm gebroken heeft?
Dat wist ik niet, maar ik keek er niet van op.
Ik zei: Ze stonden iedere dag bij hem voor de deur. Precies op de hoek. Ook die vrijdag. Ik was die dag bij hem op bezoek. Ik woon niet meer bij hem, maar die dag was ik er wel en heb ik alles gezien, van boven. Het was donker, maar ik heb alles gezien. Daarom belde de politie me op. Ik heb alles gezien en ze dat verteld. Ik stond voor het raam en ik zag ze staan aan de overkant en ik had die middag al aan mijn pa gezien dat hij het helemaal gehad had, en ik weet hoe hij is.
Hoe is hij? vroeg Keyser Söze.
Ik moest even nadenken. Toen zei ik: Hij laat niet met zich sollen.
Wat bedoel je?
Jij begrijpt het wel, zei ik en Keyser Söze bleef me aankijken en terwijl hij naar me keek hoorde ik mijn pa tegen me tekeer gaan, toen ik nog bij hem woonde, bijna dagelijks, en ik herinnerde me mijn verschrikte gezicht in de spiegel, die strakgetrokken mond, en ik dacht aan de buurman die me een keer vroeg hoe het ging toen ik mijn fiets van het slot haalde, met mijn schooltas al op de bagagedrager, en mijn linkerbeen stijf en lam tegelijk, door hem.
Ik weet hoe hij is, zei ik weer.
Die avond wist ik dat hij naar buiten zou gaan, de straat op, en dat het