| |
| |
| |
Lodewijk van Oord
Gedichten
Cinema
cinema is een bek vol genade een hand
onder de afgrond met zwart en klimmende letters
een onbetreedbaar alles vergevend vertrek
een lokaal verdoofde inkijkoperatie
een vlezige ruimte met tanden
en, telkens op dezelfde stoel, die fluisterende
op pluche gemazelde bovenkamer
fluister zo hard het kan zelfs harder
wie wondert trekt geen conclusie
staart niet met een waffel vol antwoord
spreekt niet met oogkassen vol beeld
zo ramt men licht door celluloid
wordt geld tot fotonen verpulverd
| |
| |
| |
Dek tafel en eet vrede
voorbij de geschiedenis, aan de rand van het rooster
was moedertaal gereduceerd tot noodlokaal, barakkenkwestie
we stelden ons voor, zagen revius zich tussen vuren wentelen
viegen hebben werd als koel beschouwd
ruggengraat en sportfanaat, slogans aan de wand
viegen werd als koel beschouwd, als is dat niet het woord
domein ter linkerzijde, overdreven ramen
achter suïcidale luxaflex veel glas
veel gras, over de rand van dit groene universum
vergoten bladeren, glimmend blik, zakjes overleden boterham
sporadisch leven, eenzame hond, eenhoorn op de schutting
iets, krakerig, stond bijzonder op stapel
viegen veegde stof en gruis, o symboliek, o symboliek
hij moest zich verontschuldigen alvorens speel te duwen
grote grijze machine, een meedogenloos monster dekte de tafel
een cassettebandje werd gegrepen en soeverein verzwolgen
sesam sloot, geluid als mieren, ondragelijk als hitchcock
hoor ik adamsappel of film ik dat?
nostalgie verzwelgt herinneringen, vergrijpt het geheugen en smakt het
fragmentarisch ad hoc neer
| |
| |
dek de tafel, stem die ik als opa wil
hoor ik muziek of film ik dat?
doublerende kornuiten en andere kameraden
dobberen alleenzaam tweedepauze hallucinaties na
niet ik, mijn leven is finaal verwoest
geluk, tenslotte niets dan geluidsgeluk
bij ongeluk heb ik het schriftje nog
| |
| |
soms wil ik alle gewaarschuwde mensen tellen
zwaarden wonen in haar longen
haar gehemelte proeft bijenzuur
rondom haar tong feesten puntige wespen
onder haar jurk huist wolf
wonderen zullen hier niet zijn
een engel likt zijn wonden
| |
| |
opnieuw een schaduw om in te staan
de eeuwige stam met handen om in te wonen
stijve uitstekende armen die ver geleden
een vergleden tijd omhelzen
monomane relikwieën bevechten aandachtig
ambigue gidsen schudden kleermakerskennis
hun mouwen doen gewiekste zaken
ze huilen of ik mel gibson ken
straks ben ik de bewoonde kamerjas
en verlang ik een stam om in op te gaan
koraal en zilver om in te bijten
oudbakken tijd - toen men ons zei van gord u aan
waarna de stammen opgingen - kennis
die we duiden noch inhaleren
| |
| |
collega's we staan met zwemmende knieën
en op een fier rood plein de wankele jeugd
waar klinken de pijpen en klankenkasten
zoveel orgels zonder passiespel
eensgezins alleen is voor zuchtige enkelingen
eensgezinde tochten, slecht trekkende haarden
een eenzaam huis is meestal koud
het goede, het kwade, het onoverkomelijke
en nu, kameraden, samen spelen als fijne kinderen
| |
| |
| |
Nu na de laatste ronde
nu na de laatste ronde gaat de stad op slot, het is nu bijkans zondag
tappen worden toegedekt, krukken opgetild en omgekeerd
stamgasten proeven fatalisme, zij spellen onheil ongeluk
de nacht is onvoorwaardelijk, de nacht beschikt hen eenzaam
bijbanende studentes vegen stoffig as de stad weer in
en draaien open tekens onherroepelijk gesloten
ook op straat is het niet beter
ook hier geen massatochten, geen protest
arm om arm, tot een prachteenheid omwonden
tastend naar deuren die wellicht nog welkom spreken
sijpelen laatste stromen vlees en bloed voorbij
de braker die de nacht vertilde sterft stilletjes en pijnlijk
tegen de keien ketst zijn kots karakterloos te gronde
zuinig kijkende schouwburggasten stotteren hem aan
zij vormen geen complotten meer verheugen zich op niets
ook kan men de griek bekloppen tot ver nadat het ochtend gloort
giros blijft daar grillig draaien tot nachtdienstdienders maden klagen
tot knoflookmayo marmer ziet, tot vlees tot as verkoold
nu wordt alleen nog in die tent daar verder stevig bevend werk verricht
in rosé beschonken kamers pezen onvolprezen lichamen
hete meisjes, koele drankjes leest de gevel neon
de hoeksteen wordt door lust verraden, fier genot genoten
stuiptrek de stad, nu na de laatste ronde
|
|