Tirade. Jaargang 52 (nrs. 422-426)
(2008)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Anton de Goede
| |
[pagina 75]
| |
voeriger versie van te maken voor een literair tijdschrift ‘heel aardig’ vond. Dat plan bleef bij een plan want toen ongeveer een jaar later het aardige boekje Op bezoek bij J.J. Voskuil (bij Van Oorschot) verscheen, geschreven door Jan Fontijn die erin verslag uitbracht van twee van zijn ontmoetingen met Voskuil (in 1984 en 1985), bleek dat daarin erg veel stond dat ook in mijn verslag zou zijn beland. En zo zwerven er bij mij thuis al jarenlang een paar cassettebandjes die herinneren aan de twee bijzondere ontmoetingen. Achteraf gezien bevatten die bandjes weldegelijk nieuw materiaal, zoals daar waar Voskuil vertelt over zijn grote enthousiasme voor de film die de vpro uiteindelijk níet zou maken. Het hád zo mooi kunnen worden, meende Voskuil. Het hád een film over de kern van zijn schrijverschap kunnen worden, en over het levensgevoel dat typerend was voor de schrijvers van zijn generatie. Wat zei hij daar precies over?
Voskuil in 1990: ‘Er is denk ik uiteindelijk in de verfilming niets gerealiseerd van wat producent René Seegers aanvankelijk wilde. Hij had namelijk in het begin een heel ander idee.’ Voskuil vertelt dan dat in 1985 opeens veel samenviel. ‘Het was een complete verrassing toen ik hoorde van die plannen voor een verfilming. Het was ook het jaar van de herdruk van Bij nader inzien. Ter gelegenheid daarvan kwam Fontijn mij toen interviewen voor Vrij Nederland. En in diezelfde periode kwam René Seegers met een brief over een mogelijke verfilming. Dat vond ik heel interessant. Hij wilde stukken verfilmen uit het boek met een korte eerste aflevering waarin de mensen oud zijn en bij elkaar komen en dan terugdenken aan het verleden. Maar die eerste aflevering was puur om een kader te maken. En dan wilde hij in de vijf daarop volgende afleveringen de gebeurtenissen in het boek afzetten tegen wereldgebeurtenissen en de Nederlandse politieke en militaire gebeurtenissen. Daarvoor had hij al iemand ingehuurd. Een vroegere secretaresse van Van Oorschot. Zij heeft toen heel Keesings Historisch Archief doorgenomen, ook op de data die in het boek staan, met de gedachte: ik film documenten uit die tijd als achtergrond van de gebeurtenissen in zo'n klein groepje studenten. Die opzet sluit aan bij de film die hij gemaakt heeft over de tijd van de wederopbouw, getiteld Alles moet anders. Ik vond dat een heel moedige film. Niet omdat die aanstootgevend is want dat is 'ie helemaal niet, nee het moedige ervan vond ik dat hij absoluut niet schuwde om door te drammen op een moment waarvan je mag verwachten dat een kijker denkt: “ja... nou weet ik het wel”. Hij was echt geïnteresseerd in hoe zit het nu eigenlijk in elkaar in die tijd en hij probeerde dat aan allerlei men- | |
[pagina 76]
| |
sen te ontlokken. Waarschijnlijk is zijn idee met het boek van mij uit die belangstelling voor de wederopbouw geboren. Het is eigenlijk de oude grap van Fabrice in de slag bij Waterloo (uit Stendhals De chartreuse van Parma, AdG), dat je een kleine individuele dramatiek krijgt, afgezet tegen wat er in de wereld gebeurt. Dit was vooral interessant geweest omdat - en dat intrigeerde hem - de mensen in het boek zo ontzettend weinig geïnteresseerd leken te zijn in politiek en in wat er gebeurde.’ ‘Dat geldt niet alleen voor de figuren die in mijn boek voorkomen maar ik ontdek dat bijvoorbeeld ook bij Henk Hofland. Hofland schreef niet lang geleden in een column dat hij jarenlang heeft rondgelopen met het idee “wat moet ik in godsnaam doen!” Met een volstrekt gevoel van zinloosheid. Dat vind je ook bij Van het Reve. Je vindt het ook bij Hermans. Die zijn iets ouder dan ik ben, maar niet veel, een paar jaar. Je vindt het ook wel bij Wolkers. In de groep auteurs die in de oorlog net niet volwassen waren vind je het gevoel van zinloosheid en geen raad weten met de maatschappij heel sterk. Het leuke is, ik was bezig met een bloemlezing van Henk Romijn Meijer en Elisabeth Mollison uit de Engelstalige poëzie, die chronologisch is geordend naar geboortedatum. Ik vond er niet veel aan, maar op een gegeven moment raakte ik geïnteresseerd en dat was werk van de mensen geboren tussen 1923 en 1928. De poëzie van die mensen had door de bank genomen een heel andere toon dan poëzie van mensen die daar weer na komen. De schrijvers die vanaf 1946 geboren zijn - of de mensen die veel te klein waren in de oorlogsjaren - schrijven anders, dat zijn veel meer grapjesmakers, acrobaten, virtuozen. Die spelen een spelletje in de maatschappij. Terwijl dat bloedige, serieuze dat je in die eerdere poëzie aantrekt, en dus ook bij Engelsen en Amerikanen die natuurlijk ook die oorlog hebben meegemaakt, dat zit hem in die kleine generatie waartoe ik behoor.’ ‘Het feit dat wij, naar zijn indruk, mede op grond van mijn boek Bij nader inzien, zo weinig betrokken waren geweest bij de Wederopbouw intrigeerde hem. En dat ís ook iets intrigerends! En ik dacht dat lijkt me erg leuk. Het had prachtig kunnen worden. Het leek me alleen al erg leuk om die confrontatie te zien tussen aan de ene kant die groep mensen die daar maar over literatuur zitten te praten en over morele vooroordelen en weet ik wat allemaal en aan de andere kant de beelden te zien van de meest gruwelijke dingen die er tegelijkertijd gebeurden in Indonesië, en even later in Korea. Je hebt die dreiging van de atoomoorlog die je boven het hoofd hangt! Hoe is dat mogelijk? Waarom praten die mensen daar niet de hele dag over? - Ja, er wordt wel wát over politiek gepraat in het boek, maar niet veel. - Ik was | |
[pagina 77]
| |
dus enthousiast en dacht: film dat maar! Hij heeft het laten vallen dat plan.’Ga naar voetnoot1
Vindt u het bij nader inzien een tekortkoming van het boek dat er zo weinig politiek in voorkomt? Voskuil: ‘Nee, nee, want het is een feit. Het was zo. Het is een feit dat door de mensen waar ik mijn kennis van mensen aan ontleende niet over die onderwerpen werd gesproken. Als ik de personages in het boek - wat ik een tijd lang van plan ben geweest - ook had voorzien van gedachten, dan zouden waarschijnlijk deze dingen veel meer aan de orde zijn geweest. In ieder geval was het besef dat we niet zo lang meer te leven hadden als beschaving, en waarschijnlijk ook als mens, heel sterk doorgedrongen. Het waren de laatste dagen van Pompeji bij wijze van spreken. Met dat gevoel leefde je. Dat is niet meer voorstelbaar in deze tijd. Maar een voorbeeld van hoe krankzinnig je reageerde: in 1946 kampeerde ik met twee vrienden op Ameland. Op een middag kwamen er ineens negen of twaalf vliegtuigen over. Heel laag. Met kentekens die we niet kenden. Heel gek, het waren sterren en ik had kunnen weten dat het Amerikaanse tekens waren maar ik kende alleen maar dat raf-teken: rood-wit-blauw. Je hebt natuurlijk in de oorlog erg veel vliegtuigen over zien trekken maar die waren erg klein. Die vlogen op enorme hoogte. Je hoorde ze eigenlijk alleen maar. Maar deze vlogen heel laag over het eiland en wij dachten dat het Russen waren. En toen zijn we naar het dorp gerend echt om te horen of de oorlog was uitgebroken omdat we dan als de bliksem terug moesten van het eiland af naar huis toe. We waren overtuigd dat de oorlog was uitgebroken. Met de overtuiging dat die kon uitbreken heb ik jaren geleefd. Dat je op dat eiland zat en een paar dagen geen krant had gezien was genoeg om in je fantasie een oorlog te laten uitbreken. Ik denk dat de Russen toen net hun A-bom hadden, al vrij gauw hadden zij ook een bom. En de gedachte leefde dat een van de twee gebruik zou maken van de mogelijkheid snel toe te slaan. En door de Korea-crisis vlamde die spanning opnieuw op. Je leven werd weldegelijk beïnvloed door de dreiging in de wereld.’ | |
[pagina 78]
| |
Maar daar zou dan toch juist een grote belangstelling voor politiek uit voort hebben kunnen komen? ‘Jawel, maar politiek vonden wij eigenlijk irrelevant gekeutel. De hele Wederopbouw vonden wij betrekkelijk zinloos. Waar was je voor bezig weder op te bouwen? Om over tien jaar, of over vijf of over drie of volgend jaar in de prak gegooid te worden? We waren er behoorlijk van overtuigd dat dat zou gebeuren. Ik heb nog eens voor pc (Propria Cures, AdG) een toneelstuk geschreven (dat ze niet hebben genomen, misschien ook wel omdat er toen alweer een andere redactie de scepter zwaaide) over de ondergang van de wereld en hoe je daarop zou reageren. Er staat trouwens wel in Bij nader inzien een discussie over wat je zou doen als de Russen komen. De jongens zijn dan allemaal een beetje zat, het is geen serieus gesprek. Als je let op kleine dingen in Bij nader inzien zie je dat de personages allemaal gespannen zijn en dan heeft het geen zin om weder op te bouwen. Dat wilde ook niemand van die generatie. Wél die oudere generatie; dat is heel gek, die dreiging van een atoomoorlog was voor een oudere generatie, die van mijn vader bijvoorbeeld, veel meer een politieke kwestie. Voor ons was het een lichamelijke kwestie: het was het idee van we gaan er aan. Dat gold voor mijn vader helemaal niet. Nee, het leven was even onderbroken geweest door de oorlog; in 1939 was het allemaal even gestopt en in 1946 gingen ze weer verder. Dát is de Wederopbouw, het herstel van de jaren dertig, aangepast aan de jaren veertig en het was eigenlijk heerlijk dat er zoveel in de prak lag en dat Lieftinck zijn tientje kon uitvaardigen en soberheid kon uitdragen en voor een geweldige solidariteit kon zorgen. Want die was er wel. De mensen waren behoorlijk loyaal. Niet altijd, bij de Indonesië-kwestie bijvoorbeeld niet maar dan werd wel door de autoriteiten een beroep gedaan op de loyaliteit. En dat kon door de soberheid van de Nederlandse arbeiders. En die soberheid was bij de gratie van die oorlog die achter de rug was en van dat er niets meer was en dat men overtuigd was dat het weer opgebouwd moest worden. Maar dat leefde niet bij mijn generatiegenoten die in de oorlog veel radicaler waren gaan denken.’
Omdat jullie op een gevoelige leeftijd die oorlog ondergingen? ‘Precies. Je ideeën over de wereld en de mensen vorm je juist in de pubertijd als je namelijk iets verder gaat kijken dan de muren van je eigen huis en de ideeën van je ouders. En in die periode werd je geconfronteerd met een moraal en een vechtsituatie die een diepgaande invloed heeft gehad op het denken van die mensen en niet op het denken van de mensen ervoor die | |
[pagina 79]
| |
ouder waren. Want die waren al gevormd. Die werden alleen verrast door deze zeer onaangename gebeurtenissen. En die waren blij toen het achter de rug was. Maar voor ons is het eigenlijk nooit opgehouden. Want we zijn altijd doorgegaan met die manier van denken. Dat maakt dat er eigenlijk niet gepraat werd over politiek. We vonden dat kinderachtig, de Nederlandse politiek.’
En dat zou te zien en te voelen zijn in de film die er niet kwam. ‘Zo is het. Ik wil graag een compliment geven aan René Seegers voor dit idee. Ik vind het doodzonde dat hij het heeft laten vallen. Hij is door Leon de Winter, die als scenarioschrijver is gevraagd, overtuigd dat er een beter idee was. En De Winter is toen aangekomen met het idee van Glittering Prizes. Ik had dat boek nooit gelezen maar ik heb het nu net uit. Ik vind dat een zwak boek. Want wat je over de studententijd te horen krijgt is minimaal. Bovendien: de vriendschappen tussen die jongens grijpen zo weinig diep in. Ze zijn zo weinig in elkaar geïnteresseerd, dat er eigenlijk ook geen sprake is van een verlies van een hechte vriendschap. Er is hoogstens een klimaat van lekker freewheelen. De vrienden zijn psychologisch niet interessant gemaakt. De mensen hébben eigenlijk geen psychologie. Ze lijken bijna allemaal op elkaar, en dat komt door die afschuwelijke Engelse behoefte om ontzettend intelligent en cynisch en gevat te zijn. Waar ik geen bal van geloof eerlijk gezegd. Ja, ik ken wel mensen die zich een beetje zo gedragen en dat ergert me wezenloos want je dringt tot die mensen niet door. Het gaat over sociale vriendschappen. Zo zijn de vrienden in mijn boek niet bevriend. En dat is het probleem van de film van Frans Weisz zoals die is geworden. Hij heeft de Glittering Prizes-formule gebruikt. Als je de vrienden, zoals nu gebeurt, ouder laat worden en nostalgisch laat zijn mis je de kern van mijn boek. Die vriendschappen hebben namelijk veel te veel betekend om nostalgie op te kunnen roepen. Ik bedoel, als je werkelijk bevriend bent geweest voor de eeuwigheid en je constateert dan dat het de eeuwigheid helemaal niet was, maar dat je uit elkaar bent gegroeid, dan wil je elkaar aan het eind van je leven helemaal niet terugzien. Dat is dan te pijnlijk.’ | |
[pagina 80]
| |
Lees in Tirade 300 op de website www.tirade.nu Hanny Michaelis' ‘Mirakuleuze herrijzenissen’, volgens J.J. Voskuil het beste dat er ooit geschreven werd over Bij nader inzien. |
|