Willem van Toorn
Twee gedichten van Elisabeth Eybers (en een kwatrijn extra)
Hoe kon een vier jaar na mijn geboorte geschreven gedicht van Elisabeth Eybers al weten wat ik zo'n jaar of twaalf later zou meemaken, toen ik mijn eerste grote liefde leerde kennen? Zij (mijn grote liefde dus) zat in mijn klas op de middelbare school en onze verdwazing sloeg toe tijdens een werkweek. We verbleven in een soort vakantiehuis op de Veluwe, en van dat verblijf herinner ik me alleen haar mond, haar ogen, onze stamelgesprekken tijdens van de gemeenschappelijke tijd gestolen wandelingen door het park dat rond het huis lag. Waar wij niet over uitkonden, zij en ik, was dat een liefde zoals die van ons nooit eerder kon hebben bestaan - al dachten andere mensen van wel, en waren er bibliotheken over volgeschreven, maar wat mij meemaakten had toch mooi nooit iemand eerder meegemaakt - maar dat het wel leek alsof wij precies hadden geweten hoe het zou zijn, hoe wíj zouden zijn. Alsof wij elkaar al gekend hadden voordat wij elkaar ontmoetten. Niks alsof, zo wás het. Misschien is het nog wel wonderlijker, dat dat gevoel kon terugkeren bij latere grote liefdes, als een geheel nieuwe, verbijsterende ervaring. Om dat gevoel gaat het in dat vroege, hierboven overgeschreven gedicht van Elisabeth Eybers: ‘Die ontmoeting’.
Kom er maar eens om, in 2008, behalve in songteksten. Ik denk nu dat ik dat gedicht ook kende, aan het begin van de jaren vijftig, maar de vraag is natuurlijk of dat waar is. Mogelijk is het zeker. Tijdens of na apartheid en boycot opgegroeide, en misschien ook van degelijk geschiedenisonderwijs verstoken gebleven lezers zullen het zich wellicht nauwelijks kunnen voorstellen, maar mijn generatie kreeg op lagere en middelbare school Zuid-Afrikaanse dichters te lezen; Zuid-Afrikaanse liedjes werden op de lagere school gezongen; Het Grote Boek voor de Jeugd bevatte Zuid-Afrikaanse gedichten. Toen in 1959 mijn eerste novelle was verschenen, kreeg ik een vriendelijke bespreking door Jan Greshoff uit Zuid-Afrika gestuurd. Ik bedoel maar: zo dichtbij was het nog, ook in de zin dat de samenstellers van schoolboeken en bloemlezingen er domweg van uitgingen dat ‘wij’ het