ongezond is. Niet bang zijn - in jezelf afdalen, zelfs al lijkt het alsof je je aan een vuur zult branden. Zo samengevat klinkt het alsof zij eigenlijk proza heeft geschreven. In zekere zin is dat ook zo, anders dan Vasalis is ze de hele tweede helft van de twintigste eeuw door blijven schrijven, en dus steeds minder ‘dichterlijk’ geworden, ondanks dat ze virtuoos is blijven rijmen. De essentiële taal ontwikkelde zich steeds meer tot een spreektaal. Haar gedichten werden vormvaste improvisaties, kristallijnen notities.
Eigenlijk, zegt ze in een laat gedicht (‘Envoi’, 1993), verwenst ze het rijm, vanwege ‘die ywer waarmee jy my weg wil lok/ van 'n verstandige lewenswandel/ om volgens jou vreemde mandaat te handel’. Maar ze dankt deze gave ook.
Misschien dat dát de fascinatie uitmaakt van haar gedichten. Dit verlangen om weggelokt te worden, en onder het gezag, of beter: de tovermacht, van iets vreemds, iets wat niet haar eigen werk is, geplaatst te worden. De rijmdwang, waardoor ze op gedachten en beseffen gebracht wordt die ze anders niet zou hebben, en die ze toch uit zichzelf opdelft. Hoe beeldend en visueel-metaforisch haar gedichten ook zijn, ze is een luisterende dichter, ze volgt de taal zoals die zich voegt naar haar strenge vorm en haar soepele, bijna swingende metriek.
Het was een echt grote leeservaring om, op de vleugels van haar dood, haar hele oeuvre te herlezen, volgens een concentrisch principe: ik begon met de eerste bundel waarin ze over Nederland schrijft ná haar emigratie, Balans, uit 1962. Daarna las ik de laatste bundel vóór de emigratie (Neerslag, 1958). Daarna Onderdak uit 1968, enzovoort. Het was wonderlijk om te ontdekken dat ze weliswaar jeugdiger werd naarmate ik dichter bij Belydenis in die skemering uit 1936 kwam, maar niet jonger. Nog wonderlijker is de soms hilarische onbevangenheid waarmee ze haar aftakeling in versregels vangt. Ze is veel ziek geweest, tijdens de uitvaart werd verteld dat zij als kind een kasplantje was, en dat ze zich dat is blijven voelen - tot de werkelijke sloop aanbrak. Toen was ze om zo te zeggen geoefend in uit elkaar vallen, en is ze zich, tegen haar conditie in, steeds sterker en gezonder gaan voelen. Dit zegt iets over haar poëzie, die de kracht van zwakheid belijdt.
Ze heeft na haar zestigste méér gedichten geschreven dan ervoor, maar toen ze in '62 in Nederland kwam was ze een zevenenveertigjarige dichter, de