Eli Hamel
In de wachtkamer voor Heva
I
De rand onder het gordijn beweegt, de dode ligt op zijn zij. Het is niet het glazen lint dat zijn aandacht trekt, zijn ogen fixeren de lakens.
De lakens wapperen, de lakens rillen en dansen, bewegen in de zon. Daar gaat de jurk heen en weer, daar gaat de jurk. Witte schouders en een overvloed aan vlijt.
Ik sluit mijn ogen en breng de stof rond haar lichaam om zeep. Ik moet ze voorspellen, de benen die amper zichtbaar zijn, die door een scherm van riet aan het oog worden onttrokken. Wie vlocht het riet door de spijlen? Mijn ogen openen zich en zien een vlecht in fragmenten.
Dit lichaam koestert obscene gedachten. Het kromt zich en vervloeit. Wanneer de jurk is verdwenen, vliegt de deur uit haar hengsels.