stand van het weer op de hoogte stellen. Rookverslaving is weerverslaving geworden. Acht graden. Halfbewolkt. Als ik het niet dacht. Op de buienradar is niets te zien. Over een uur nog maar weer eens kijken. En over twee uur. Drie uur. Vier uur.
Nee, gebeuren zal er niets vandaag. Niet hier tenminste. Wel in Milaan. Daar besluit signora D. eindelijk te reageren op een aanvraag uit Nederland. Gelukkig heeft de aanvrager hier geen weet van. Ik ga vol goede moed aan de slag, verlustig mij in de aanblik van vier versgeslepen B's en weersta de verleiding om de schetsen vanaf de eerste maat door te spelen. Waar was ik gisteren gebleven? Bij de laatste regel van het tweede van de vier gedichten die muziek moeten worden.
‘Maar voorlopig mindert de trein geen vaart.’
Maar de muziek wel. Juist wel. Die begint te haperen. De woorden worden losse lettergrepen, min of meer bijeengehouden door een solosopraan die zich heeft losgemaakt van de rest van het koor. Als het koor de trein is, dan is de solostem de bovenleiding. (Maar deze vergelijking valt mij pas later in, als ik verslag doe van de dag waarop er niets gebeuren zal.)
Alleen op dagen waarop er om mij heen niets gebeurt, gebeurt er, als het meezit, iets op papier. Hier, achter mijn werktafel, heeft de wereld zich samengebald in één gedicht. Het zijn regels waarvoor de dichter heel oud moest worden om ze zo laconiek en simpel op te schrijven, helder en raadselachtig tegelijk. Wat te denken van het ‘nog vreselijker geluk’ dat ons te wachten staat, mits er ‘een of ander slot’ wil openspringen? Dit ‘vreselijk’ is een van de spaarzame adjectieven in het gedicht en ontlokt de sopranen hun hoogste noot. Voor het overige is het werk van de oude dichter uitgesproken arm aan adjectieven en karig van melodie. Juist dat maakt het zo geschikt voor muziek, die van zichzelf al adjectivisch genoeg is. Terwijl ik op zoek ben naar de juiste cadans van haperen - hier een wat groter, daar een wat kleiner gat, langs lijnen van geleidelijkheid maar niet te regelmatig, enigszins onbestemd maar niet speciaal ‘poëtisch’ - neemt in Milaan signora B. plaats achter de computer, opent een Nieuw Bericht, slaat een vluchtige, om niet te zeggen slordige blik op de brief die naast haar ligt - een van de vele die zij eindelijk eens moet beantwoorden, allemaal routineklussen, totaal oninteressant, maar je kunt de mensen niet eindeloos in het ongewisse laten - en begint te tikken. ‘Dear Elmer Schonberg’, staat er luttele seconden later op haar scherm. Dat is nu toch