stap inademde en het monotone ritme van mijn voetstappen hypnotiseerden me en bovendien wist ik intuïtief dat ik me op dit moment niet teveel gevoelens kon permitteren. De wind blies fijn zand over de straat. In de goten hoopte het zich in kleine bergjes op. Het was het alsof de stad haar adem in hield, alsof ik me op een of andere manier in een raar soort tussentijd bevond waar alles stil leek te staan, ondanks de schrale winden die uit alle richtingen leken te komen en zich hier midden in het centrum vermengden tot een mini-orkaan die het zand en het vuil optilde en de lucht in blies.
Ik dacht aan Khalid en zijn lofzang op de geschiedenis van zijn stad, die hij gisteren tijdens de lunch had afgestoken. De eerste grote speech van Martin Luther King, de triomfen van bokskampioen Joe Louis, in Paradise Valley hadden alle jazzgrootheden opgetreden, Dizzy Gillespie, Billie Holiday, Duke Ellington, Ray Charles, John Coltrane, de rellen van '67, Motown... Uit Khalids mond had de opsomming swingender geklonken dan ik me nu herinnerde. De rij namen en gebeurtenissen en wapenfeiten was ook veel langer. Niets zag ik ervan terug in dit tochtige zakelijke centrum. Het was alsof de stad zich als een slang ontdaan had van haar oude huid. Geen wonder dat Khalid zich vastklampte aan alles wat maar op een of andere manier verwees naar een achtergrond, geschiedenis, plaatjes van negertjes met zwart geverfde gezichten en dikke knalrode lippen en kroeskopjes, sleutelhangers met het gezicht van Malcolm X erop, lege cornflakes dozen met foto's van bekende zwarte sporters, zelfs een puntmuts van de kkk was beter dan niets. Het diepe bruin van zijn huid leek eerder een anker dan een kleur voor hem.
‘Waarom haat je Detroit zo?’ had ik hem Tania horen vragen. ‘Is de stad soms te zwart voor je?’
‘Dat is gemeen.’
‘Nou?’
‘Omdat jouw voorouders gevluchte slaven zijn, ben jij niet zwarter dan ik. Kijk om je heen Khalid. Het is alsof de slavernij hier nooit is afgeschaft. We leven in de woestijn. Niemand investeert in deze stad. Jij richt je hoop op de zwarte bevolking maar je weet net zo goed als ik dat je jezelf voor de gek houdt. Er is hier geen hoop. Ze vechten hier als krabben in een ton. De mensen zijn jaloers en bang en veel te dik van alle junkfood.’
En toch had Tania besloten hier een huis te kopen. Zich te settelen.
Mijn lippen waren droog en gebarsten. Ik liep in de richting waar ik de rivier vermoedde, ik rook het water al, die typische zoete wrange ijzerachtige geur. Ik had dorst. Mijn flesje water had ik in de bus laten liggen. En nergens zag ik een cafe of een diner. Ik kwam uit op een plein met grijze