Tirade. Jaargang 50 (nrs. 412-416)(2006)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Marc Tritsmans Zeeland I. Stad aan zee We zien haar niet maar ze is hier wel. Trek je voeten alvast wat hoger op: ik hoor het klotsen om de tafelpoten, ruik de vage geur van rottend wier. En nu al weten wij precies waartoe zij ons zal dwingen wanneer dit warme huis ons eindelijk weer buitenlaat. Tegen de wind in zullen we gejaagd door straten ijlen tot ze zich plotseling en ongeremd languit vertoont. En zuchten zullen we en prevelen alle lieve woordjes die ze uit ons knijpt: zo jong en betoverend mooi in dat onaardse licht, hoe fel weer haar golven, hoe onbereikbaar de rust van haar einder. En geen mens die weet hoe zij dit doet. Alles belooft zij. Maar nooit toont ze ons meer dan deze hooghartig spiegelende buitenkant. [pagina 92] [p. 92] II. Bekering Het naderde op de kade in Perkpolder zwol aan op de overzet naar Kruiningen spatte van de golven op de Westerschelde klom ten hemel halverwege de Zeelandbrug klingelde en klaterde in de steegjes van Veere, gonsde en bruiste op een terrasje in Zierikzee, zegende ons op de toren van Goedereede, bekeerde ons nabij Zoutelande, doopte ons ter hoogte van Oranjezon. Meesterlijk was het hoe wij willoos, zonder enig wederwoord werden ingelijfd. Zelfs door een god konden we hieruit niet worden gered. [pagina 93] [p. 93] III. Zeehond Er zijn zo van die dagen. De zee loodgrijs, haar oude nukkige zelf, weigert met ons te praten. Geen rechtuit brullende branding, geen rustig gefluister. Een koppig, alle kanten opgaand tegenspartelen. We komen er niet in. Maar geheel onverwacht verschijnt ons een boodschapper. Op tien meter van het strand duikt zijn besnorde gelaat uit het verborgene op. Kijkt ons ernstig aan, toont zijn glanzende buik, wuift kort met zijn hand. Dit is het teken dat nog niet alles verloren is. Vorige Volgende