Tirade. Jaargang 50 (nrs. 412-416)(2006)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Eva Gerlach Gedichten In de avond hoort I. de merel die in zijn eentje zingt. ‘Ik heb de tuin omgeploegd met zout. Ik heb de woorden waaruit de draken klimmen ingezaaid en als je aan de muur wilt bouwen merk je dat alle stenen eieren zijn en als je de houtschuur inloopt kruipen larven in je haar die spartelend verpappen tussen je vingers en in de rol prikkeldraad liggen hondskopslangen over hun kleine rode onlevensvatbare vruchten gekromd in de nood van wie dood baart en die je liefhebt verlaat je zonder een woord voor een ander die klankrijker zingt.’ [pagina 81] [p. 81] In de ochtend hoort I. de merel die zingt in het wit. ‘Je lichaam koop je met dood. Het wacht op je in de verte zolang het nog niet van jou is maar van iedereen die het wil hebben, de strakheid van oksels, het glanzen van hals - tot de dag dat je rijdt naar de waarheid met IJzeren Hein achterop en de ringen gespannen om zijn hart tegen verdriet knappen want je bent het zelf. Hoe dichter bij dood, hoe eigener. Wat is verlangen naar eeuwigheid: kwakhals, zaadzak, huid die je overleeft? Vul namen in, draag je geraamte naar de woorden, snoei ze, dek hun bloeiende wonden af. Maak zin.’ Vorige Volgende