welf van zijn schrijverschap, zij het op diens eigen voorwaarden. ‘Ik heb de dogmaas van de Rooms Katholieke Kerk lief, maar ik geloof niet,’ zei hij zelf, ‘dat de Rooms Katholieke Kerk de exclusieve eigenaresse is van de Waarheid of dat zij de “alleenverkoop van God voor Nederland en Koloniën” zou bezitten, noch, dat ooit de Waarheid iemands eigendom zou kunnen zijn: alle dogmaas, hoe waardevol ook om de problematiek van de menselijke opdracht aanschouwelijk te maken, zijn nooit meer dan de tijdgebonden verwoording van een waarheid, die woordloos en tijdloos is.’
Niettemin ben ik blij dat ik mocht leven in de tijd dat Gerard Reve onder ons is geweest, om te horen en lezen hoe hij dat woordloze met zijn unieke en onvervangbare stem voor ons, zijn tijdgenoten, wist te vatten. Ik ben er hem, met u, oneindig dankbaar voor.
Ik weet dat velen onder u hier vandaag aanwezig zijn met het gevoelen dat Gerards tweede vaderland, in wiens aarde hij straks komt te rusten, nog iets goed te maken heeft. Ik weet dat bij velen onder ons nog steeds spijt en kwaadheid leeft omdat Gerard Reve's laatste grote onderscheiding niet met de luister hem waardig kon overhandigd worden, en dat wij hem op zijn minst alle eer moeten bewijzen door hem op zijn laatste reis te vergezellen. Ik deel die gevoelens, maar laat ons niet vergeten dat de fraaiste lauwerkrans, de enige die wezenlijk telt voor een schrijver, het zinderen en zingen van zijn woorden in de geest van zijn lezer is - die immer onbereikbare, nabije en verre lezer, zonder wie onze geschriften dode letter zouden blijven, en die ons keer op keer uit de stilte laat herrijzen, daar, voorbij het vlies van taal dat wij rond ons hebben opgetrokken en waarachter wij fluisteren, zingen, roepen of schreeuwen: Voor U, voor U, voor U alleen.
Lieve Gerard, het is tijd om afscheid te nemen. Straks rust je onder de koepel van het Belgische hemelruim, waarvan je een paar zomers geleden nog zei dat het erg veilig was: ‘Er vliegt hier nooit iets ongevaarlijks door de lucht. Alleen vliegtuigen van de regering en pastoors.’ Ik vond het een hele geruststelling. Je zult het me niet kwalijk nemen, denk ik, dat ik mijn laatste groet besluit met enige regels van een geliefd dichter, Richard Minne. Je koos ze ook als motto bij je eigen verzamelde dichtwerk.