zitgedichten zijn ingetogen van toon en spelen zich overwegend 's avonds en binnenshuis af (meestal is de dichter alleen). De loopgedichten zijn exuberant van toon en spelen zich grotendeels buiten af in de natuur of op straat (meestal is de dichter in gezelschap van haar of in afwachting van haar).
In de gedichten geeft Gorter zich bijna roekeloos over aan zijn stemmingen, zintuiglijke indrukken en sensaties. Die overgave leidt ertoe dat de lyrische stijl van Mei op de spits wordt gedreven en wel in twee tegengestelde richtingen. Aan de ene kant leidt dat tot hele simpele gedichten waarin hij soms stamelt met onbehouwen rijmen:
Gij staat zoo heel, heel stil
u zeggen een zoo lief wat
En aan de andere kant leidt dat tot rapsodische gedichten met passages als:
heel het uitgestrekte bloeiende bloem-beddige land
van haar fonkelend, gazzend, zonnend, koren-vlammend lijf
om niet te vallen, want ik voelde de duizendtallen
van grote bloeddruppels opspringen als een regen in mij
Wat ik in beide gevallen nu zo goed vind is dat Gorter de boel niet netter of mooier heeft gemaakt. Hij bleef trouw aan zijn ervaring. In een brief aan Willem Kloos schreef hij in die tijd: ‘Voor ik schrijf, wacht ik tot het klinkt in mijn oren, en als ik ophou is het omdat mijn oren op zijn.’ Wat ik aan de gedichten van Verzen mooi vind is juist dit: het volgen van je oren, wat er ook van komt, zelfs als dat tot rare dingen leidt die (volgens de normen) eigenlijk niet kunnen. Die houding getuigt van een prachtig soort onbevangenheid en van lef.
Het mooiste voorbeeld van dit alles vind ik de slotregel van het gedicht ‘Toen bliezen de poortwachters op gouden horens’. Dat gedicht heeft een tamelijk strakke vorm; alle strofes zijn vierregelig, het metrisch patroon is coherent en het rijm wordt consequent volgehouden. Maar de slotregel breekt uit de vorm los en loopt letterlijk van de pagina af. Als een trotse, niet te stuiten optocht die door een cordon heen breekt. Adembenemend. En het past ook zo wonderwel bij het gedicht. Het is een soort verhevigde voortzetting van het triomfantelijke getoeter in de openingsregel. En Gorter heeft