heb er nooit precies de vinger op weten te leggen, maar de aantrekking én de afstoting zijn sindsdien gebleven, met deze novelle en met het meeste werk van Crnjanski.
In Amsterdam, voor ons huis, meert in de westelijke havens van tijd tot tijd geregeld een schip aan uit Csongrád. Ik moet dan denken aan Crnjanski's gedicht ‘Sumatra’, dat naar zijn zeggen gaat over ‘de onmacht die we allen voelen in ons leven’, over ‘dat niemand terecht komt waar hij ooit wilde’, en dat er ondanks dat overal ter wereld, tussen al die verspreide plaatsen, ‘verbanden bestaan, nooit eerder opgemerkt’. Zoals in zijn gedicht tussen het rode koraal in de zee bij Sumatra en de rijpe kersen in zijn geboortestreek. Dat ontroert me, met dat schip uit zijn geboorteplaats voor de deur. Ik begrijp: dit is een goede schrijver, een belangwekkende schrijver. Blader ik verder in zijn poëzie, dan stuit ik op een politiek gedicht, bijvoorbeeld de ode aan Gavrilo Princip, de moordenaar van Frans Ferdinand. Dat irriteert mateloos, omdat sinds de oorlog van de jaren negentig het hele nationalisme niet langer alleen gedateerd is, maar ook kwaadaardig, en meestal funest voor de poëzie.
Crnjanski is een schrijver die weerstand wekt. Zelf lijkt hij er alles aan gedaan te hebben om rond zijn persoon en werk weerstand, twist en ambivalentie te kweken.
Van een links georiënteerde anti-militaristische schrijver na de Eerste Wereldoorlog werd hij een pro-fascistische publicist in de jaren dertig. De kosmopolitische polyglot die vanaf zijn jeugd naast het Servisch vloeiend Hongaars sprak, publiceerde in 1932 een artikel waarin hij tegen het in zijn ogen teveel aan vertaalde literatuur waarschuwde, omdat de Servische ziel beschadigd zou raken.
In die tijd brak hij ook met zijn oude linkse milieu. Hij ‘walgde’ nu naar eigen zeggen van de literatuur en kwam met een artikel, ‘De verguisde oorlog’, waarin hij, in de geest van Jünger, schreef: ‘Zij die in de oorlog waren en tussen de doden hebben gelegen, weten dat oorlog majestueus is en dat er in een mensenleven geen verhevener moment is dan de bewuste deelname aan de strijd. Wat nog wel het verschrikkelijkste is, is dat de oorlog steeds fantastischer wordt en, hoe vreselijk dit ook klinkt, steeds mooier.’ Volgden ruzies, rechtszaken, onder andere een felle polemiek met Miroslav Krleža, en Crnjanski deed er de daaropvolgende vijfentwintig jaar - literair - het zwijgen toe.
In 1935 werd hij als diplomaat uitgezonden naar Berlijn. In Joegoslavië heerste in die dagen een vrij repressief regime. Veel van zijn vroegere kom-