potlood, en ik naar haar vingers. En zij naar de muur, en ik naar niets. Als je elkaar aankijkt word je verlegen. Ik vertrouw alleen de dingen, die veranderen niet. Opa's horloge tikt onder zijn jasje. Dan weer de vogels. Dan de wind. Elk op hun beurt.
We liggen in het grote bed. Het is pikdonker.
‘We gaan vertellen,’ zegt mij oudste zusje.
‘Over wie?’ vraag ik.
‘Over iets leuks,’ zegt mijn andere zusje.
‘Praten over leuke dingen is niks aan,’ zegt mijn oudste zusje. ‘Treurige dingen zijn veel mooier.’
‘Waarom?’ vraag ik.
‘Daarom,’ zegt ze.
Mamma komt naar boven met de mattenklopper. Ze doet alsof ze ons slaat.
‘Jullie kletsen te veel,’ zegt ze. ‘Wat valt er toch allemaal te vertellen?’
‘We praten over treurige dingen,’ zegt mijn tweede zusje.
‘De dingen zijn al treurig genoeg zonder dat je er over praat,’ zegt mamma.
Mijn oudste zusje heeft een jurk aan van mamma. Hij sleept over de grond. ‘Nu spelen we de dode tante,’ zegt ze. ‘Ik ben haar.’ Ze gaat op de grond liggen, op haar rug. Haar handen vouwt ze over haar borst. ‘Wie ben ik?’ vraagt mijn tweede zusje.
‘Jullie zijn de mannen die haar vonden,’ zegt mijn oudste zusje. ‘In het water. Jullie zijn dodelijk geschrokken.’
‘Ze lag niet in het water,’ zegt mijn tweede zusje. ‘Ze was dood van de naalden.’
‘Dat weten we niet,’ zegt mij oudste zusje. Ze gaat rechtop zitten en pakt een stuk papier. ‘Nu ben ik oma,’ zegt ze. ‘Ik schrijf een brief aan de mensen die in de winkel komen. Die moeten weten dat ze dood is.’
‘Wat zijn jullie aan het doen?’ vraagt mamma.
‘Ik schrijf,’ zegt mijn zusje. Dan moet ze huilen.