dicht. Zijn verzoek was in feite al ingewilligd; zijn bemiddeling eigenlijk overbodig.
‘Vragen, mijnheer...’ Weer een blik in de la. ‘Felix Drinkwater?’ De naam werd ongeveer uitgesproken als ‘Belix Drinkpatr’.
‘De patiënten,’ begon de buitenlander die de vreemde taal overigens goed sprak, ‘zijn allemaal dubbel gehandicapt?’
De directeur schudde het hoofd. ‘Sommigen dubbel gehandicapt, anderen alleen geestelijk. Een enkeling alleen lichamelijk, maar dat is dan wel in ernstige mate.’
Hij zweeg even. Zijn opeengeklemde, naar binnen gedraaide lippen zouden kunnen aangeven, dat hij alles bijzonder betreurde.
‘Alle patiënten zijn ongeneeslijk?’
‘Daar gaan wij van uit.’
‘Ze keren niet meer terug in de samenleving?’
‘Onmogelijk.’
‘Ze krijgen nooit bezoek? Zijn er patiënten van wie bekend is dat de familie...’
De kolonel keek de heer Drinkwater aan en schudde toen heel even, nauwelijks zichtbaar, zijn hoofd. De directeur schoof zijn zwarte bril met een minimale beweging heen en weer.
‘We moeten ons beperken tot Maria E. De andere patiënten interesseren u niet. Begrepen?’
‘Kunnen we haar zien?’ vroeg de genoemde Felix Drinkwater ineens. De directeur knikte en stond op. Met zijn knie klikte hij de la in het slot, trok een andere open en gaf de twee elk een wit kapje.
‘Bind die in elk geval voor.’
‘Is dat voor onze veiligheid, of voor de veiligheid van de patiënten?’ vroeg de buitenlander nog, maar hij kreeg geen antwoord.
Met een speciale kruk, die hij in zijn colbertzak droeg, kreeg de directeur de deuren open die voor de twee bezoekers gesloten waren gebleven. Achter de versterkte matglazen deuren kwamen ze opnieuw terecht in gangen. Lange gangen met lambriseringen waarboven een ander pleisterwerk was aangebracht. Hoge lampen die met drie gebogen koperen stangen uit een ring in het plafond kwamen; aan het eind van elke stang een tulpvormig melkwit vaasje. In de eerste ziekenzaal stonden twintig bedden. Op de spiralen lagen geen matrassen; tussen de vastgebonden patiënt en het metaal lag slechts een paardenharen deken. De ongelukkigen waren in eenvoudig genaaide hemden gekleed; bij sommigen was een deel - een mouw of zelfs een heel on-