Tirade. Jaargang 47 (nrs. 398-401)
(2003)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
GrootvaderGrootvader zat op een zondag met Herman en een fles schnaps in de kroeg. Ik stond naast zijn elleboog tegen de rand van de tafel, omdat ik hem naar huis moest zien te krijgen. Herman dronk uit de fles en zei ‘verdomde Moffen’ en grootvader zei door de druppel aan de rand van het glas ‘de jongens’ en ‘in het water’ zei hij ‘onze jongens liggen in het water van de Maas, Herman’. Op de hoek van de straat zong een vrouw. Het lied was hard, en onverstaanbaar. Herman zong mee - zijn hand danste door de lucht - en grootvader glimlachte, en zweette, en zweeg in zijn verdriet. Het was aan zijn ogen te zien dat ze terugkeken op andere jaren. Die hoopten zich op omdat ze al in de grond lagen.
Waar vind je het verhaal van je jeugd? Waar vind je de weg terug die je niet kende? Het lied hangt in het gras. Het lied is langer dan de dood. Langer dan de liefde. Liefde, dood, wat betekenen die woorden? Vandaag regent het, morgen schijnt de zon. Dat is en dat was. Altijd. Want de dingen zijn ook in mij. Ik kan ermee doen wat ik wil. Ik kan ze bedekken. Ik kan mijn voet optillen, en ze, smal en breekbaar, weer te voorschijn laten komen. Ik kan ze laten lopen en praten. Weer wegdoen. Dat kan het kind. Dat het lied heeft gehoord. | |
[pagina 16]
| |
De dagenOok het water was speelgoed, de vissen stoeiden ermee. Mijn handen waren speelgoed. En mijn hart, dat klopte.
Hoe kan ik weten wanneer alles echt ophoudt, hoe hou ik vol in gedachten geen wonder te eisen - als ik geloof in het wonder voel ik me dronken als een kat. Misschien houd ik meer van de mensen die er niet meer zijn dan van de mensen die er nu zijn. Houd ik meer van de witte jas van de dokter dan van de dokter. Meer van de leren tas van mijn vader dan van mijn vader. Is het litteken achter haar oor mij liever dan de verschijning van mijn grootmoeder, de veters in haar schoen mij dierbaarder dan haar voet. Welnu, alles is binnen handbereik. Als het aanraken van je lippen. Maar, waarom juist nu, het verlangen naar die dag bij de rivier? Daar kan misschien het kleine poesje een antwoord op geven dat gisterenavond onder mijn bed kroop en dat ik niet meer te pakken krijg. |
|