belang. In een departement, dat nu eenmaal van nature tot in het kleinste detail is ingesteld op procedures, planning & control, rekenschap, sturing en het zetten van parafen, moet de ambtenaar de flexibiliteit, de geopinieerdheid, de wisselwerking met de buitenwereld en de eigen persoonlijke overtuiging een plaats zien te geven. Omgekeerd moet juist de ongeordende buitenwereld, de lobbyisten, de pleitbezorgers voor deze of gene zaak, steeds worden voorgehouden dat er transparante procedures zijn, dat er verantwoording moet worden afgelegd, dat de democratische imperatief te allen tijde zoniet het eerste dan toch in elk geval het laatste woord heeft.
Die ambtelijke les van eigen, zelfstandige professionaliteit is des te moeilijker te leren op het gebied van het kunstenbeleid, waar ambtenaren juist meestal om het hardst hun kunstzinnige affiniteit belijden (iets wat ze in de ogen van andere ambtenaren - financiële mensen en accountants, bijvoorbeeld - alleen maar verdacht maakt). Die les is lastig toe te passen als het gaat om het formuleren van haalbare beleidsdoelstellingen. Wat zijn precies de doelstellingen van het dans- of museumbeleid, en hoe formuleer je die doelen zo dat ze voldoende ambitieus, haalbaar en verifieerbaar zijn? Maar ook in praktische zin is het een lastige les, bijvoorbeeld bij ontmoetingen met cultuurmakers. De verleiding is steeds aanwezig om toch maar voor kameleon te spelen, door je te hullen in hetzij de kleuren van je politieke principaal (en mee te bewegen met diens beloftes en voornemens), hetzij de opvattingen van culturele opinieleiders tot de jouwe te maken (en zo de kunst boven de politiek te plaatsen). Naar twee kanten heb je stuurmanskunst nodig, om enerzijds de Scylla van de persoonlijke eigenzinnigheid en anderzijds de Charibdis van de slaafsheid te vermijden.
De hybride positie van de kunstambtenaar heeft ook te maken met de eigen aard van het verschijnsel cultuurbeleid. Er zijn op dat terrein immers twee onomstotelijke waarheden, die zich - enigszins gechargeerd - als volgt laten weergeven:
De eerste is deze: een beschaafd land geeft een redelijk percentage van zijn begroting uit aan culturele voorzieningen voor haar burgers. Degenen die deze culturele voorzieningen tot stand brengen - beeldend kunstenaars, archeologen, schrijvers, regisseurs, choreografen, museumconservatoren, etc. - moeten hun artistieke en culturele werk in vrijheid kunnen doen, zonder voortdurend met allerlei eisen van de kant van de overheid te worden lastiggevallen. ‘De ware vrijheid luistert naar de wetten’, jazeker, maar op het gebied van de cultuur geldt ook het omgekeerde, namelijk dat de ware