Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392)(2001)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 505] [p. 505] Robert Anker Gedichten Het goede schip In Amsterdam bij Kostverloren door de brug kwam het hoge schip, het had de luiken open gevaren in de stad. Het was een ochtend in april het verkeer was stil gevallen, zelfs geen fietsbel rinkelde want aan dit varen kwam geen einde. Ik stak een sigaret op, met de kringelende rook - het was windstil, het raam stond open van de auto - tilde zich uit mij verloren wimpeling hoog op in de lucht, met de hartslag van het schip, het zachte razen van de stad, het tjilpen van de vogels toen een rinkelende bel mij maande op te gaan naar mijn verloren doel. Ver weg al zag ik net niet haar naam onder de vlag, van de schroef het witte water. [pagina 506] [p. 506] In de Beemster voor de dichter M.R. Onder het grote licht van Holland waar de zee in ligt uit de sloten de weerspiegelingen van dat licht lumière luce light dat aan der bomen wemeling zijn eigen prisma wordt in paarsroodgele streping van het pannendak van boerderijen flitsend afglijdt in een trage plas van kwik over de goot naar tastende van licht doorschoten schemer bij de schuren aan de grond door dwarrelende vogels om de hoogspanningsleidingen met gouddraad wordt gestikt en uitrust als de zwaluwen een vleugel hangen laat en opwiekt naar het kalmste blauw vandaar in kromme witte banen neersuist naar de horizon en van de horizon weer echoot naar de oren over korenvelden golvend aan komt verven aanvlaagt met de geurendste kruidigheid van water in de sloot en mest en grassen melk en hooi en o het krioelen in de opgeschoten bermen waar het zelf in danst en dan zich plotseling tot zwart verstopt achter de bomen voor de fietser op de rechte weg tevoorschijn schiet met duizend degens hem doorborend hem rechtop stilzet tot een openend bevragen zonder end waar ben ik (in de Beemster) en waartoe (omdat je bent geboren). [pagina 507] [p. 507] Heimwee naar politiek Toen ons de structuren openbaarden dat de wereld onverwacht zo slecht was maar ons oog tranend van de stencilinkt licht ving ver voorbij het rokerig tl toen op de barricaden van het woord vervoerende woede werd de megafoon van de waarheid die - o Strijd! o Theorie! - rillend in het morgenrood van haar onthulling wees met gestrekte arm de warmte der abstracties toen luisteren niet meer hoefde het scheurende gelijk van de gespalkte tong in geel op rood moeders wenen deed en onze vaderen vermoordde toen de schoonheid werd ontmaskerd als agente van een gewiekste elitaire tolerantie toen koos ik voor de schaamte steeds bij jou te willen zijn. [pagina 508] [p. 508] Heimwee naar Carmiggelt De man zat met moe haar op een bank in de herfst zei hij dof zei hij eenvoudig. Ik ben niet ostentatief ongelukkig ik draag mijn zelfspot als een zijden harnas riep hij hield hij vol. Ach je knoeit wat je rommelt wat en je hebt je rust je levensavond. Anna heette ze wist ik nu gehuld in een mooie gave neurose een fineer van droefenis over haar stem een lichtbruin korstje op haar stem bloemen gezellig voor als je ontevreden bent of sad. Ik op een paaltje? Ik was lid van het Concertgebouw nu rielèks ik rielèksen daar gaat het om dat wel natuurlijk zei de kastelein laf een wat schemerige man een heerachtige verschijning een losse jongen men schreef een goudbruine namiddag in december. [pagina 509] [p. 509] Daarom heeft die verongelijkte uitdrukking zich metterwoon op mijn gezicht gevestigd zei hij filosofisch heeft u ooit intensief samengehangen met schertsartikelen vroeg hij getoucheerd vroeg hij vriendelijk verweesd nee maar dat vind ik nou leuk sprak de kastelein moedeloos en loosde onafgebroken levensbloesem. [pagina 510] [p. 510] Yeah! Yeah! Yeah! Kan mijn aanwezigheid als ekster niet zelf bedenken was het de boom of iets in mijn kop dat mij deed neerbaffen in deze boom staart omhoog zwiepende tak en flink hakkuh jongens met de zware zwarte snavelsabel lekker zaad afrukken en verspillen fijne haat opvitten met de zwarte gitten straks even in dat vogelkastje kijken en hops omhoog uit de weg stomme dove duif mus merel whatever allez nog een tak en dan de gettoblaster jongens dat ze het eens even ja goed weten allemaal wel luisteren hè of een beetje knarsen in de strot knerpen priepen snakjes kweenie wat het betekent in mij kben gewoon mijn stemming daar botst de vrouw neer staartsgewijs oe geraffineerd nog net in de zon [pagina 511] [p. 511] haar groene zwemen hangen laten nu die witte klote meeuw van zijn schoorsteen stoten in rappe simulatiedwarrelduik eigen volk eerst hop de staart zo lekker warm hier daar komt de vrouw al aangeveerd zoals zij loopt zo zwaar zwanger van zichzelf poot voor poot op de catwalk van de dakgoot nog een maand dan is het april doe ik weer lekker mijn wil met haar she loves me yeah! yeah! yeah! Vorige Volgende