Maar als de boel dan toch weer ergens vast lag lieten we de lenigste, dus jongste vlotters zoeken naar de paal die alles tegenhield - uit de boot of van de wal af door ons begeleid met kreten als: Links! Rechts! Op! Neer! Kijk uit! Ga door!
Gespannen als een boog zat de gezochte altijd trillend vast achter een grote steen. Wie hem vond, riep om de bijl. De felle slagen werden daarna overstemd door stroomgeraas, maar als het hout begon te kraken moest je maken dat je wegkwam. Dan brak het hout met een enorme klap en stortte alles in. Stammen schuurden over stenen, kwamen overeind en dreunden op elkaar of plonsden in het water.
Meer dan eens moesten we dynamiet gebruiken om die vastgeraakte stammen vlot te krijgen. Dát was iets: het lading plaatsen, lont uitrollen, droge lucifers opdiepen, dekking zoeken, wachten op de schorre dreun - en dan die vloedgolf vol versplinterd hout...
‘Draaier!’ hoorde je de ouwe rotten in het vak soms bij een stroomversnelling brullen. Dan keek je als de bliksem om je heen, want dat betekende een stam die overeind kwam, kantelde en onderuitging. Wie daar door werd geraakt, dook soms pas wéken later, ver verwijderd van de plaats waar-ie verdwenen was, zwaar verminkt en halfvergaan weer op.
De meesten van ons waren op hun zevende of achtste al begonnen met ontschorsen. Dat viel in het begin niet mee. Maar als de zon scheen, werd de bast wat soepeler en liet dan beter los. Toch was er niemand die dat aan een groentje zou vertellen: zoiets moest je zelf ervaren.
Onder het vlotten werd er veel gelachen. Dat was ook wel nodig bij dit zware werk. Bovendien liep je soms dagenlang in natte kleren. Het mocht dan voorjaar zijn, dat water was natuurlijk ijzig koud.
Als de doorweekte plunje 's avonds bij het flakkerende kampvuur hing, schafte de pot gewoonlijk schapenvlees, gestoofd in kool, met zelfgestookte drank en koffie toe. Drinken deed je uit je eigen nap, zelf gesneden van zo'n zeldzame, in boombast uitgepuilde knoest - die jij ook zelf gevonden en bemachtigd had.
Doordat dit alles zo tot de verbeelding sprak, leefden alle mensen met het vlotten mee. Je deed dan ook je best om elk jaar weer van de partij te zijn, ondanks de lange dagen en het lage loon. Hoe gaat dat. Kerels onder elkaar.
Bij de brug werden we steevast opgewacht door vrouwvolk met brood, limonade, eieren en warme soep. Maar de ware vlotter (kenbaar aan zijn