Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392)
(2001)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Wim Hofman
| |
[pagina 19]
| |
dat we heel arm waren en niet veel hadden
wat hadden we een tafel een wrakke stoel
geen licht meer een rat die aan de kaars vrat
vlekken op de vier muren die deden denken
witte wolken kwamen uit onze monden
zoals dat gebeurt bij stripfiguren
zachter dan zacht viel uren de sneeuw
van woorden in onze oren en wonden
bloed bevroor tot rood poeder
onder zwart ijs zwommen de vissen
zwommen de vissen als zilveren dolken
en de onmeetbaar lange langharige slang altijd
en altijd aanwezig de meesterstoorworm
langzaam maar zeker altijd voortgaand
in gestaag ongenadig tempo zijn gehemelte zwart
zijn keel helgeel zijn tong felrood en gevorkt
zacht viel de appelbloesemsneeuw in het verhaal
op het ijs op de lijken van de ijsprinses en haar 106
minnaars en dienaars waar moesten wij blijven? we liepen
liepen altijd maar door blootsvoets lieten geen spoor
na en hoe ver moesten we nog? we hadden acht ogen
en tuurden ongerust in de vier hoeken van de kamer
in de hoek waar het donker konkelde met het duister
waar ons gefluister door gefluister werd verpest
de hoek waar de rat doorknaagde aan de kaars
wrokkig als een slecht geweten er was niets anders
| |
[pagina 20]
| |
we lagen in bed bij het raam zonder ruit
het brood was al op de kachel was uit
we hadden een tafel met daarop een stoel
onder een lamp aan een snoer
we hadden het begin van een verhaal
maar nog geen aannemelijk einde
| |
[pagina 21]
| |
Toen we van oorlog
Toen we van oorlog hoorden
trokken wij allen een aardappelzak
over het hoofd en begonnen wij
door elkaar te lopen en elkaar verwijten te maken
en niets dan lelijke dingen te schreeuwen,
zo hard dat ze onverstaanbaar werden.
Daarop gingen wij elkaar, redenen genoeg,
met aardappelen en stenen en spijkers
bekogelen en probeerden we elkaar te raken
met takken en hamers en staven,
met alles wat we te pakken konden krijgen.Ga naar voetnoot*
Zo hard en zo lang sloegen wij erop
dat wij uiteindelijk allemaal
zonder uitzondering lurp waren
en uitgeput op de grond vielen
en ons innig tevreden voelden
en naar elkaar knikten,
onze wonden likten en ons bloed
uitspuwden in bakjes
samen met onze losse en afgebroken tanden,
die wij sorteerden en zorgvuldig telden,
zodat de afloop van de strijd
gemakkelijk kon worden vastgesteld.
| |
[pagina 22]
| |
Huis van peperkoek
en bordkarton
boven het dak een smalle maan
moeder roert
in de pap in de pan
met een lepeltje van hout
zingt van greetje in haar brandnetelkleedje
en dan verder ja ja ja
kachel zwart
deurtje open
vlammen zie je in de buik
hout kan sissen
en dan gaan knallen
alle vuur komt uit de hel
eierkolen eet de kachel
uit een schopje
smullen doet hij zie je wel
vlug het hete deurtje dicht!
de kachel staat op kromme poten
voeten mooi in glazen schoentjes
de kachel kan alleen 's nachts lopen
overdag staat hij te grommen
en krijgt hij met de pook
na de pap met stroop het bed in
verhalen over een lief prinsesje
van een man die steeds moet dansen
in een braambos steeds moet dansen
| |
[pagina 23]
| |
over papa die heel ver weg is
schepen maakt van het dikste ijzer
voor de Duitsers zodat ze zinken
geronk van honderdtien motoren
hoog in de hemel in het hemels donker
vliegtuigen hangen daar aan touwtjes
en de maan hangt nog veel hoger
veel veel hoger aan een haak
maar ze kunnen vallen
de maan en de vliegtuigen
| |
[pagina 24]
| |
Le déjeuner sur l'herbe
het is zover
lieve x ligt als een droom
in het gras in de schaduw
van de zwarte moerbeiboom
alles is uitgestald trosje druiven
appels roomkaas zachte boter
mesje brood potje gouden klaverhoning
de bijen blij de wespen blij en nijdig
glazen met de zon erin
haar haren los
zij snoept van de honing
likt aan haar vinger smekt
oefent zo een kusje
wijst berispend naar een wesp
haar witte zijden hemdje glijdt
gemakkelijk van haar schouders
zij houdt daarna
haar armen wijd zij kijkt
verbaasd haar tepels aan die kijken
terug en zij vermoedt dat jij
ook wel kijkt jij kijkt ook
de moerbeien daar boven in de boom
zijn jaloers op die van haar de bijen zoemen
de wespen ook een toontje hoger
| |
[pagina 25]
| |
zij glimlacht neemt
jouw hand in haar warme handen
kan zij de toekomst lezen?
op dat moment
valt vlakbij een wesp een bij aan
bij en wesp zij vallen beide heftig zoemend
vechtend in de klaverhoning
laat maar zegt zij ze zullen wel verdrinken
maar de wesp is taai en wint
bijt de bij ineens de kop af ach
dat is de natuur zegt zij kom
ze sluit haar ogen
en tuit haar lippen vermoedelijk
zijn ze zoet
| |
[pagina 26]
| |
Overal zag ik je
in de lucht tussen de langzaam
dansende wolken in een bos
achter de bomen met hun zwarte lover
in het plasje met de salamanders
naakt op het gras zo stralend als een maan
maar stralen kan alles had je afgelegd
alle antwoorden slechts in vragen
gekleed deelden we alles wat we hadden
tot we niets meer konden en niets
meer bezaten
nu is de maan zeker zestig mager en vaal
de haren wit bij haar nachtelijke wandeling
kijkt zij steeds naar de grond
zie je mij nu niet meer staan
jawel jawel ik ben in gedachten ik denk
steeds aan jou hoe het toen was ik weet
het nog precies ik zie het nog voor mij
hoe wij elkaar voor het eerst zagen
allebei wit en jong en nog helemaal
zonder schaduw
|
|