Tirade. Jaargang 44 (nrs. 383-387)(2000)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 511] [p. 511] Charl-Pierre Naudé Koper, kapel Ons het my pa op 'n herfsdag begrawe: die morele lig geblus, vir altyd die sakdoek van sy hande opgevouw. In die kas se hoek: sy skoene met die houtvoete wat nooit skawe nie, die skoensole ou munte uit 'n sirkulasie deur die grond geslyt. Ek onthou die herfs, die kapel, 'n skip op die see, die rawe. Mense wat bel. Wit hartseer het my met 'n snyer se grasie uitgedos soos 'n kaptein, die vroue se koppe het gedraai. Die skaduwee van 'n vliegtuig het oor die kapel geswiep, teen die mure gebuig en geflits binne, die vuur in die kisknoppe gedoof 'n oomblik lank. A! Chopin, en die skel herfs, komplimente van die sal. [pagina 512] [p. 512] Koper, rouwkapel We hebben pa op een herfstdag begraven. Zijn betogende handen zijn net als zijn zakdoek voorgoed gevouwen. Daar staan in de kasthoek zijn schoenen, de houten voeten erin onbeschadigd, de zolen dun als munten, lang uit de circulatie, door de grond gesleten. Ik herinner me herfst, de kapel, het voorbijvarend zeeschip, raven, deze en gene die belt. Mijn pak uit wit hartzeer gemaakt geeft me gratie, ik lijk wel een kapitein. En de vrouwen draaien zich om. Een vliegtuigschaduw flitst over de kapel, heeft zich op de muur gevouwen en even het vuur gedoofd in het koperwerk op de kist. Ah Chopin, voeg schel herfstlicht daarbij en de groeten van onze luchtvaartmaatschappij. Vertaling: Ed Leeflang Vorige Volgende