tegenstrijdige politierapporten ontwarren, bereikte hij het einde van de straat. Sloeg linksaf en ging de parallelle werelden binnen, waarna zijn spoor verdween. Het lijkt een breuk in de tijdruimte. De politie kwam ons de volgende dag ondervragen. “Louche, die vent die in het niets verdwijnt. Heeft misschien geen belasting betaald, handel in van alles, dat is allemaal niet erg islamitisch...”’
‘De klootzakken! De huichelaars!’
‘Hoho, rustig aan. Bovendien heb je geen gelijk. De ondervragers zijn niet de ontvoerders. Men zegt domweg de politie. Maar welke? Er zijn verschillende soorten. Neem nu Lhouari.’
‘Je kunt hem houden.’
‘Die vent is braaf (beter gezegd dom), hand op het hart, helpt zoveel hij kan, heeft zelfs nooit een kat gewurgd. Of neem Lahnech, zogenaamd ambtenaar op het stadhuis maar in feite een super-smeris-smeerlap. Van het slechtste soort: de geheime, de grijze, de ontwijkende. Zo zit de wereld in mekaar: de een ontvoert, de ander ondervraagt. Kruisen hun wegen zich? Alleen als ze naar de moskee gaan. Meer overeenkomsten zijn er in hun levens niet.’
‘Maar het is desondanks een wereld. Verdedig jij de politie?’
‘Ik verdedig niets, ik leg gewoon uit. Dus de politie komt vragen naar het verachtelijk sujet dat is verdwenen. Ze maakt een rapport op en gaat weg. Ik ben twaalf, nu hoofd van de familie. Adieu school, studie (ik wilde dokter worden). Ik doe duizend jobs om de guedra te laten koken. Zo gaan de jaren voorbij, ik heb eeltige handen en een ruwe stem. Op de dag van mijn achttiende verjaardag zijn we net bezig de couscous op te maken, wanneer plotseling, gillende remmen voor het huis, deuren dichtslaan, enkele gedempte vloeken & hellup; we gaan naar buiten om te kijken waar dat vandaan komt. We zijn net op tijd om de jeep te zien die om de hoek van de straat verdwijnt. Staande in de goot, een beetje krom, kijkt een man gekleed in een blauwachtige overall versuft naar ons. Niemand minder dan the father.’
‘Zes jaar later!’
‘En toen? En toen?’
‘Toen draaide die man zich langzaam om en ging weg.’
‘Wat?’
‘Maar niet lang. Vijf minuten later komt hij terug met een bosje munt in zijn hand. We vragen ons af waarvan hij dat heeft betaald. Op de pof ongetwijfeld. Hij komt binnen (wij zijn verstijfd), legt de munt op de tafel, gaat op zijn plaats zitten (die de mijne was geworden) en vraagt om thee. De