Tirade. Jaargang 44 (nrs. 383-387)
(2000)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
[pagina 165]
| |
[pagina 166]
| |
Renaissance
Ik ben opgestaan. Zie
hoe het mij is vergaan:
wormen dragen mijn naam,
een sieraad voor elke tuin.
De vijf klimaten zijn
naaste familie van me;
zonder hen zou ik niet bestaan.
Tijd heeft mij niet gespaard,
maar mij geopenbaard
hoofd en staart van
het paard dat met zijn hoeven
sterren uit de stalvloer schraapt
om mij ervan te overtuigen
dat er een hemel bestaat
waarin ik niet kan geloven.
Sindsdien heb ik geen leven
dan een verzonnen bestaan
in het teken van zon en maan,
neemt een wolk de gedaante
aan van een man die droomt
dat hij mij is. Dus neem ik
| |
[pagina 167]
| |
zijn schaduw aan, en wandel
uit zijn naam, totdat
ik niet meer verder kan.
| |
[pagina 168]
| |
Zelfportret in stromend water
Stenen, bekleed door een beek
die met mijn tenen speelde, terwijl
ze het water kneedden
naar mijn beeld en gelijkenis.
Mijn handen vormden de beker
waarmee ik mijn mond opdronk,
mijn lippen naar mijn ogen bracht,
licht en donker als dag en nacht.
Mijn voorhoofd glipte als een vis
het denkbeeldig geworden water in;
mijn stem spartelde al stroomopwaarts
voor ik een woord had uitgebracht.
Eenzaamste aller wegen, die de weg
naar de bron nog weet! Waar wij samen-
vallen, kan ik alleen nog maar
baden in tranen en zweet.
|
|