Tirade. Jaargang 44 (nrs. 383-387)
(2000)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
[pagina 153]
| |
[pagina 154]
| |
De jongen vliegt.
Zijn armen bootsen vleugels na.
Niet van een albatros of adelaar
maar van een Messerschmidt.
Hij vliegt van A naar B, van kast
naar bed. Hij heeft te vroeg
de landing ingezet en stort in zee.
De Pipercup en Bristol-Blenheim
vallen mee, ook raakt de
zeemacht bij zijn val betrokken.
Brokkenpiloot, over de doodsangst heen,
verspeelt straks nog
zijn Starfighter en Hurricane.
| |
[pagina 155]
| |
Hem gaf het vaderschap een stok,
een harkerig geraamte van
heimelijke schaamte of trots.
Gestrekte draf, de handen aan de greep
als uitgestoken naar de baby in de buggy;
de stijve pijpen langs elkander zwiepend,
voortgezweept de stad door op het park af.
| |
[pagina 156]
| |
Waar is het geslapene in de ochtend
als de ontwaker verschoond en geschoren
zich naar behoren een weg baant,
haastig, 3-delig de woning verlaat.
Waar is het als het onbemande bed
vastgezet aan wand en vloer ontdekt is.
Hoe lang het beddegoed ook
lucht het lucht niet op.
Een nieuwe val van slaap ligt op de loer.
| |
[pagina 157]
| |
Biddende blind voor een kraakhelder laken,
geen oog voor elkaar, de obstakels op tafel,
de gaven des velds.
Andermaal vindt men een eendere maaltijd,
betaalbaar en voedzaam, eenvoudig te happen.
Men taalt niet naar kraak, niet naar sappige dampen,
men maalt niet om smaak.
Het woord vlees komt niet voor op het bord.
Na scheppende, snijdende, prakkende arbeid
verdwijnen de piepers, de bonen, de knollen
in negen personen.
Toe: pap met klonten en vel. In afwachting
grappen en grollen. Er na weer gebed:
‘Voor spijzen en drank, dank u wel.’
|
|