Wim Hofman
Ik weet het, het is een theorie
Op een dag liep ik langs het strand van Vlissingen, denk nu niet dat dit een verhaal wordt. Ik loop daar wel meer, er is daar veel te zien, want de zee legt heel veel klaar. Deze keer een dode vis. Hij lag in het mulle zand, stinkend zoals een dode vis hoort te stinken, langs de vloedlijn, tussen groenzwart-blaaswier, witte stokjes, rommel, stukjes vrolijk gekleurd plastic. Hij was zo groot als mijn been en dat schat ik op 1 meter 10. Even dik, een flinke vis dus, blinkend, zijn lichaam vakkundig bezet met zilveren schubben, een opvallend melkwit oog. Grote bek met daarin tussen de dikke lippen een stuk van een stalen buis dat als een roestig tuitje een klein eindje uitstak, eigenaardig was dat. Alsof hij voluit op een fluitje blies, maar geen verstand had van muziek. Het gaf ook geen geluid. Hij was die ochtend nog op weg gegaan, zijn humeur was goed geweest, uitstekend zelfs, het water van de Westerschelde groen en troebel. Zwom als het ware met de handen op de rug, rustigjes. Hij schaatste over de bodem van de zee, sloeg met de tippen van zijn staart wolkjes zand omhoog, floot een onduidelijk zelfverzonnen liedje tussen de tanden, zag schelpen en stenen van indertijd feestelijk weggezakte vissersdorpen met hun wiertuintjes, anemoontjes, mosselbedjes, hun bewoners veranderd in oude krabben, bedachtzaam en stram in een dracht van alg en met op hun harde rug zeepokken en toefige zeerasp, aaseters, dorps en achterdochtig en gauw nijdig, goeiemorgen! Kwam bij een wrak van een oud vrachtschip dat daar al jaren ligt, al sinds de jaren veertig, een donker gedrocht vol scheuren en gaten, de buik open, je kunt er als vis gemakkelijk in en uit, een afspraak had hij niet, het was zondag, hij neusde wat rond in de kombuis, gleed langs een stalen kabel, en dieper langs het achterpiekschot, waarin ook al een scheur zat en verder tot bij de oude Schotse ketel en de krukas. Toen schrok hij. Hij zag een vis. En nog een. Hij kende ze wel, laten we ze voor het gemak Mies en Neel noemen, Neel zei: daar heb je hem ook. Mies vond het wel leuk en spannend en zei: wie van jullie het snelste zwemt mag met mij. Dat had zij geen tweemaal hoeven zeggen, daar waren de vissen al weg in de groenige duisternis van het wrak van de