Tirade. Jaargang 43 (nrs. 378-382)(1999)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 358] [p. 358] Anton Korteweg Goed afgelopen! Rudi, je gelooft het niet, ik heb vannacht van je gedroomd. Gaat het wel goed met me, denk je? Ik sprak dit keer in Groningen, in de Martini. En onder mijn gehoor bevonden zich, jij, Mechtelien, stafleden van het Peil- station voor ouderen - mij onbekend - en heel veel vrouwen. Niet de minsten dus. Je vroeg na afloop in je kamerjas of ik wat drinken wou nog, bij je thuis, hoewel ik, vond je, daar niet op gekleed was, want ik was in mijn nette pak natuurlijk. We liepen toen bijna in draf de stad uit en kwamen bij het Paterswoldse meer. Daar hielden zich, zei je, behalve karpers de allerlaatste provo's schuil. Groningens stadsmuur deugde niet, daar kwam het van, zei je. Een gammel hekwerkje met draadjes aan elkaar geflanst, wat wil je. Niets hield dat, zelfs geen oude provo, tegen. Enfin, toen je, de drank onder de oude appelboom gedronken, met me terugliep naar de stad, bleek je gelijk: ik kon gemakkelijk door een gat in 't gaas Groningen zomaar binnenkruipen. [pagina 359] [p. 359] Daar wachtte Mechtelien al, die van vreugd een flinke roffel sloeg toen ze me terugzag. Jij holde, wapperende kamerjas, naar huis en wij bereikten veilig het station. Vorige Volgende