Tirade. Jaargang 43 (nrs. 378-382)
(1999)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
Amsterdam, zaterdag 15 november 1997Een lang weekend in Nederland. Twee dagen ben ik nu al weer in Amsterdam; ik kom er wel vaker, maar deze keer valt het voor het eerst op dat Nederland, na anderhalf jaar Frankfurt, een vreemde omgeving aan het worden is. Trefwoorden negatief: smal, propvol, flodderig, nauwelijks nog te temmen losgeslagenheid, gebrek aan oriëntatie, koopwoede. Trefwoorden positief: veelheid van vormen, ontroerend prachtige steden, vriendelijke mensen, levenslust, gestegen welvaart. Ik ben hier buitengewoon moe geworden, de uitputting nabij. Hoe komt dat? Mijn programma was uitgesproken plezierig en niet erg inspannend. Vrijdag een klein symposium in Leiden, waar ik vele vakcollega's heb teruggezien. Zaterdag met vrienden aangename bezigheden op verschillende plaatsen in Amsterdam. Misschien komt het omdat al die vertrouwde mensen en plekken ver weg waren geborgen en nu weer te voorschijn zijn gehaald. Het geheugen moet alle zeilen bijzetten om zich alles te herinneren. Twee werelden tegelijk onthouden is een belasting, om nog maar niet te spreken van mijn derde wereld: de Arabische. | |
Frankfurt, zondag 30 novemberNu heb ik verdomme een Frankfurtse aan het huilen gemaakt. Ja, ik vond haar aardig en wilde haar nader leren kennen. Nee, ik wilde geen intieme en exclusieve verhouding vanaf heden tot in eeuwigheid. Je kunt toch wel gewoon iemand leren kennen? Zulke misverstanden heb ik in Nederland nooit gehad, en hier in die korte tijd al twee keer. Maar dat heeft natuurlijk niets met Duitsland te maken. Of wel? Er zijn in deze koude stad wel erg veel mensen die een doodnormale indruk maken maar van wie je geleidelijk ontdekt dat ze helemaal niemand hebben in hun leven. Niet getrouwd, maar ook geen relaties buiten het werk, geen hechte vriendschappen, familie alleen in de | |
[pagina 288]
| |
verte en weinig betekenend, misschien is dat hier inderdaad normaal. Zo'n vrouw stort zich meteen hongerig op je en wil je helemaal hebben, als jij alleen maar een beetje aardig bent. Of ontmoet ik door een geheimzinnige bestiering vooral allenige types omdat ik er zelf ook een ben? Maar wat zij niet weten is dat ik het alleen maar toevallig geworden ben, en dat ik nog een heel Nederland achter de hand heb. Als ik op Nederlandse wijze tegemoetkomend ben, onderwerpen ter sprake breng die voor mij normale conversatiestof vormen, maar hier misschien al voor intimiteiten doorgaan, en ook nog ruim de tijd neem en me niet door Streß laat opjagen, tja, dan heb ik blijkbaar al een intercultureel misverstand gebakken. | |
Woensdag 3 decemberEen week geleden werd de taalbarrière doorbroken, door een droom waarin enkele zinnen in het Duits voorkwamen. Grappig was, dat ik mij nog ín de droom afvroeg of de naamvalsuitgangen wel juist waren. Enige dagen later bleek dat het Duits nu diep in mijn ziel geworteld is. Bij de correctie van een Engelse tekst zag ik dat ik oder had getypt in plaats van or, zonder uiteraard oder te hebben gedacht. Een verheugende fout, een bevrijd gevoel. Nu kon en wilde ik dus gaan werken aan mijn Duits, met behulp van Helbig-Buscha's fraai opgezette grammatica voor buitenlanders, met oefenboek, nog uit de ddr. Het probleem van het woordgeslacht was het dringendst, dus dat moest eerst. Braaf geleerd, maar een dag later ging het allemaal toch weer fout. Je moet niets willen. Het verschijnsel is bekend: zo gaat het mijn studenten ook met Arabisch. Zij vormen nu een spiegel voor me. Er zijn er die op school rampzalig les hebben gehad in Engels en Latijn en vervolgens op dezelfde wijze de beginselen van het Arabisch tot zich hebben genomen, en die dus een geweldige weerstand hebben opgebouwd tegen het leren van die taal. Dat is een ernstig nadeel van de Middeneuropese schoolcultuur. Je zou ze eigenlijk een soort psychotherapie toewensen, tenminste voor dat gedeelte van de ziel dat met talen leren te maken heeft. De studenten spreken zich zelf soms bemoedigend of beschuldigend toe: ze zouden vlijtiger hun woordjes moeten leren. Maar dat helpt niet, want als ze zich weer eens vermannen en ervoor gaan zitten, mislukt het en vervallen ze in moedeloosheid: ze zullen het nooit leren. | |
[pagina 289]
| |
Zelf heb ik de grootste moeite met het onthouden van de woordenschat van de oud-arabische poëzie. Het zou nuttig zijn om die te onthouden, het zou het werk aan het grote poëzie-op-cd-rom-project vergemakkelijken. Maar het geheugen is autonoom en rebels, en wil niets onthouden dat het niet interesseert. Zo kan ik liefdespoëzie goed lezen, maar rare woorden zoals ahqab, ‘met een witte streep op de flanken (gezegd van een wilde ezel)’ liggen te ver van mijn bed. Als het nu maar weer curieus genoeg wordt, zoals wahhama, ‘'s nachts een kameel slachten voor een vrouw met zwangerschapslusten’, ja, dan gaat het wel weer. Voor de aardigheid heb ik de boekjes van Ehmann, Affengeil en Oberaffengeil doorgenomen, over het jongerenjargon en de turbotaal van het Duits. Het vreemde is dat deze woordenschat, die ik wel passief moet kennen maar nooit zelf zal mogen of willen gebruiken, als vanzelf in het geheugen blijft hangen, terwijl serieuze woorden en uitdrukkingen nog altijd weerstand bieden. Wil ik in mijn hart soms een Duitse jongere zijn? | |
Vrijdag 12 decemberVoortdurend genereer ik tegenwoordig misverstanden met Duitse vrienden en collega's. Waarschijnlijk vroeger ook al, maar dan ongemerkt. Een oorzaak is mijn directe, niets verbloemende manier van spreken, die hier op zijn minst als grof, maar ook als storend en ontregelend wordt ervaren. Wordt er hier wel direct gepraat door mensen, behalve in hun intiemste kring? Op dit punt zou ik echter niet aan Duitsland willen wennen; die directheid is juist zo'n groot goed uit de Nederlandse cultuur. Het onbeleefde ervan is een nadeel, inderdaad. Maar ik ben juist weer beleefder op straat en in de metro, waar iedereen elkaar voor en op de voeten loopt en opzijdringt. Twee maal is het me nu overkomen dat ik voor een etalage stond te kijken, op dertig centimeter van het glas, en dat er zich iemand tussen mij en de uitstalling doorwurmde. Van verbazing wist ik niet hoe ik moest reageren. Nederlanders zijn onbeschofter met woorden, Duitsers meer met hun lijf, lijkt het. Een andere oorzaak is het te vroeg spreken, het eruit flappen van nog ongerijpte gedachten. Brainstormen, hardop denken, van gedachten wisselen heet dat; is dat wel gebruikelijk? Een eigenaardig conflict, zij het in vriendelijke atmosfeer, met collega F. van de Slavistiek, dat gespreid over drie dagen vele uren heeft geduurd. Ik namelijk, Hollands en vorlaut, had hem het vrijblijvende begin van een antwoord gegeven op een vraag over een kleine universitaire kwestie, waarover ik tevoren niet had nage- | |
[pagina 290]
| |
dacht en dus eigenlijk geen mening had. Maar dat viel verkeerd. F. zou zelf waarschijnlijk nooit zo plompverloren een mening uiten, zonder alles onder verschillende aspecten te hebben afgewogen. Daarom kon hij ook niet begrijpen dat ik alleen maar hardop dacht. Het verwachtingspatroon is blijkbaar dat je jezelf bloedserieus neemt, en als je niets te zeggen hebt, waarom doe je dan je mond open? Wel, om er wijzer van te worden natuurlijk. Dat is toch de zin van een gesprek, dat na een poosje alle deelnemers wat verder zijn dan in het begin? Na even praten draaide ik bij, liet mijn idee even klakkeloos vallen als ik het had geopperd en zei dat F. het zeker bij het juiste eind had. Maar dat wilde er bij hem ook niet in. Hij was teleurgesteld en dwong me nu in het defensief. Wilde hij een potje stoeien? Nee, het was hem wel degelijk ernst. Mijn aanvankelijke mening, die al niet meer de mijne was en dat ook nauwelijks geweest was, werd door hem eerst bestreden en finaal aan flarden geanalyseerd, zij het alles in het goedmoedige. Vervolgens drong hij erop aan dat ik haar zou verdedigen, met de motivering: al draai je nu bij, in je hart blijf je toch bij je oorspronkelijke standpunt, dat dek je dan toe uit vriendelijkheid, maar dan ga je van binnen zitten wrokken en dat zou ik niet willen, dus: raus mit der Sprache! Dit aandringen op openheid waardeerde ik zeer. Hij was zelf openhartig en hoopte, dat ik het ook zou zijn. Maar dat was ik al; hij miskende alleen de aard van mijn openheid. Twee dagen later moest er weer lang doorgepraat worden, zowel over de kwestie zelf als over mijn vreemde gedrag. Uiteindelijk kwam het hoge woord eruit: F. zou niet graag alleen komen te staan met zijn eigen mening en wilde zeker weten dat ik het met hem eens was. Waarom, in welke oorlog zocht hij een bondgenoot? Er was in geen velden of wegen een conflict in zicht. We hebben niet dezelfde directe chef en we hebben allebei een rotsvaste aanstelling aan een universiteit die het geen moer kan schelen wat wij denken. Heeft het weer eens te maken met de angst waarin iedereen hier schijnt te leven: dat er ieder ogenblik een Autoriteit met harde hand kan ingrijpen? Aan de Nederlandse universiteiten, daar werd je pas bedreigd! Toch ben ik van huis uit ontspannener. Voor mij is het geen oorlog, en iedereen mag denken wat hij wil. Die luxe bestaat blijkbaar alleen voor wie zich innerlijk veilig voelt. Hier moet er een front gemaakt worden tegen hogerop, en zo nodig ook tegen lagerop. Ik denk nooit aan hoger of lager en ook niet aan fronten. Sommige van mijn beste vrienden zijn professor, of universiteitsbestuurder, of student. Maar voor collega F. zijn wij beiden leden van de | |
[pagina 291]
| |
Mittelbau, een kaste die kennelijk scherp van andere kasten afgegrensd moet zijn en partijdiscipline moet beoefenen. Daarbij kwam nog het onvoorstelbare, dat F. ook zo heeft uitgesproken: dat ik, een volgens hem serieus te nemen persoon, zo flodderig met mijn eigen gedachten omspring! Hoe kan die Raven in een paar minuten volledig bakzeil halen, dat kan toch niet waar zijn? Jawel hoor, het is waar. Als het menens is doe ik ook wel eens mijn best met nadenken en formuleren, maar dikwijls houd ik het maar wat losjes, en schenk dan nog een glas in. Vooral omdat de meeste problematieken toch niet zo loodzwaar zijn. | |
Maandag 22 decemberNet als Nederlanders tobben Duitsers graag over echte of vermeende negatieve eigenschappen die karakteristiek zouden zijn voor het hele volk. Op het ogenblik wordt er lekker gezeurd over waarom winkels en dienstverlenende bedrijven zulke slechte service bieden. Er was een heel discussieteam aangerukt, met een grappige Japanse deskundige erbij, die goed begreep waar het over ging, maar uit beleefdheid niet over zijn lippen kon krijgen dat er in Duitsland klantonvriendelijkheid bestaat. Een andere deskundige dacht dat deze te maken had met een algehele afkeer van dienstbaarheid, die zou voortkomen uit collectieve slechte herinneringen aan de feodale tijd en sindsdien verankerd zou zijn in het Duitse volkskarakter. En weer een ander dichtte de Duitsers een gebrek aan empathie toe: ze zouden niet kunnen navoelen wat prettig was voor een klant. Ik geloof er niets van. De dienstverlening is inderdaad slecht, althans in Frankfurt. Maar dat was zij twintig jaar geleden in Nederland ook. Dat het daar veranderd is komt vooral door iets in de economie. Eerst was deze zo ingericht, dat zij in het voordeel was van aanbieders en ongunstig uitpakte voor klanten. Op zeker moment, omstreeks 1983 geloof ik, is dat omgeslagen en in zijn tegendeel verkeerd. In Engeland en Zweden heeft zich iets dergelijks voorgedaan. Deskundiger kan ik over economie niet praten, maar zo'n omslag is er in sommige landen werkelijk geweest, en hier nog niet. Dus de Duitse volksaard, mocht er zoiets bestaan, hoeft niet te veranderen: het wachten is op die omslag, dan leren de aanbieders de klantvriendelijkheid vanzelf. Of ze gaan failliet natuurlijk, maar dan komen er daarna veel meer aanbieders. Zo'n omslag zal gewoonlijk het gevolg zijn van een crisis. Die laat in Duitsland op zich wachten: er is nog | |
[pagina 292]
| |
altijd genoeg geld om alles bij het oude te laten. Ook een diepe val van de huizenprijzen heeft zich nog niet voorgedaan; onbekommerd schaft men zich een flat van zes of acht ton aan. Maar op een dag moet die klap toch komen? Niemand lijkt er ooit aan te denken. Intussen moeten we leven met de totale onverschilligheid, zo niet vijandigheid van verkopers, installateurs en andere dienstverleners. Het hoongelach dat uit de telefoon schalt als je probeert een verwarmings-monteur te laten komen! Maar meneer toch! Het lijkt wel het Oostblok voor de val. Ik winkel graag bij Turken, die weten wat een markt is en bovendien geen demper op hun menselijkheid zetten. Toch kunnen Duitsers het ook, zelfs nu al. Er is al een warenhuis dat de klant heeft ontdekt. De grootste chagrijnen zijn overgeplaatst, de rest van het personeel is omgeschoold en ziedaar, je wordt ineens heel goed geholpen, zowel vakkundig als menselijk. | |
Zaterdag 3 januari 1998Deelgenomen aan een jachtpartij in het Westfaalse, op uitnodiging van T., die land bezit en dus jachtrecht heeft. In de praktijk komt dat neer op jachtplicht. Hij moet op jacht met de pachters, anders is hij geen knip voor zijn neus waard. Ik eet graag wild, maar koop dat zelf gewoon voor geld, bij voorbeeld in de winkel bij het slot van vorst Ysenburg tot Büdingen, die het zijn jagers laat schieten en het zelf niet allemaal op kan. Bij gebrek aan een geweer en een jachtakte werd ik ingedeeld bij de drijvers, die te voet door het terrein lopen om het gedierte op te jagen naar de plek waar het neergeknald of door de honden te pakken genomen kon worden. Dit gedoe is niets voor mij, dat bleek al spoedig. Het was op deze knapperige winterdag een prachtige wandeling geweest, als ik niet achter de beesten had hoeven aanzitten. Enige hazen en reeën werden ingezameld, en het bizarre hoogtepunt kwam aan het slot. Alle jagers verzamelden zich op een erf, waar schnaps werd rondgedeeld. De hoeden en petten gingen af, en er vond een kleine Andacht plaats; wat was het precies, een dankdienst, een gebed om vergeving? Er werd in elk geval iets onduidelijks gepreveld. Maar de god met wie men zich in verbinding stelde was kennelijk niet de christelijke. Een korte flits van heidendom; even terug in het oude Germanië? |
|