Tirade. Jaargang 43 (nrs. 378-382)
(1999)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
IEr zijn ontelbaar veel gedichten die als serenades kunnen dienen. Balconscènes komen voor in toneelstukken: Romeo en Julia, Cyrano de Bergerac, en in de opera: Rossini's Barbier van Sevilla en Verdi's Trovatore beginnen er mee. Er bestaat zelfs een apart soort grappen over Mexicanen die serenades brengen. Ik heb hier een groep gedichten onderscheiden waarin de context, het meisje dat voor het raam zit, genoemd wordt. De groep begint met Pontano in het midden van de vijftiende eeuw en eindigt - in het Italiaans - met Varchi een eeuw later. Dat is alles, alleen de marjolein heeft nog een staartje gekregen in het Tuintje van Claudia van Lotichius.
Er zijn ook navolgingen van Marius en Grudius, broers van Janus Secundus, maar die bewaar ik voor De Drie Dichtende Broers, dat weldra uitkomt. | |
1 - G.G. Pontano, 1429-1503Het begint allemaal in de vijftiende eeuw met een passage aan het begin van de lange pastorale Lepidina van Pontano. Dat gedicht beschrijft zeven optochten die alle blij optrekken om het huwelijk te vieren van de rivier van Napels de Sebeto, met de nimf Parthenope, de personificatie van Napels (Parthenope is de naam van de oude Griekse stad, zo genoemd naar een nimf die daar begraven zou liggen). De pastorale begint met een intiem gesprek van een gelukkig boerenechtpaar, Lepidina en Macron, dat zich afvraagt of de schone Parthenope niet ook Macron zou kunnen verleiden, zoals ze zo vele anderen heeft verleid. Lepidina heeft van Parthenope's verleidingskunsten gehoord, maar Macron kent nog sterkere staaltjes. En dan krijg je dit rare verhaal. Parthenope heeft blote borsten, want ze is een nimf, zo hoort het in de | |
[pagina 152]
| |
mythologie. Maar in het echt waren meisjes die met blote borsten op het balkon of aan het raam zitten toen en nu prostituées. En ook zij werden door Pontano bezongen, bij voorbeeld in (2). Maar pas dus wel op: hier betreft het een mythologisch incident in een pastorale, en een pastorale is een gedicht dat toch al bevolkt is met onschuldige mensen en aardige mythologische figuren. ‘Ik wou dat ik een vogeltje was’, namelijk om aan mijn vijanden te kunnen ontvluchten; zo staat het in Psalm 55, en het motief is nagevolgd door Petrarca, in Ep. Metr I, 14 en sonnet 81: namelijk om te ontkomen aan de duivel. Maar het is op zichzelf een voor de hand liggende gedachte. | |
2Dit is een van de hendecasyllabi uit de twee bundels genaamd Baiae van Pontano. Ik heb in deze vertaling de Latijnse maat, de ‘hendecasyllabi’ nagevolgd: leg de nadruk op de eerste lettergreep en spreek de vierde en vijfde vlug uit, dan krijg je vanzelf een deun. Baiae was, in de Oudheid, de wufte badplaats van Napels. Soms koketteert Pontano met zijn grijsheid, hij is een oude man die alleen nog maar geknuffeld wil worden. De vraag die een geleerde zich stellen moet luidt nu: wat doet Bathylla (dat betekent volgens mij Dieperdje) daar nu precies voor het raam met haar marjolein. We nemen niet aan dat ze een honingverkoopstertje is. We vermoeden een sexuele bijbetekenis! Bathylla kamt de blaadjes van haar marjolein uit; ‘coma’ betekent ‘loof’, en kan ook ‘hoofdhaar’ betekenen; maar nooit schaamhaar. Bathylla is dus gewoon bezig de blaadjes van haar pot marjolein te fatsoeneren en te snoeien. Een aardig tafereeltje, niets obsceens? Kijken we nu eens naar wat Anselmo er in nr. 3 van heeft gemaakt. Daar snoeit Peplis de ‘haren’ van haar welriekende marjolein. Terwijl ‘coma’, ‘loof’ of ‘hoofdhaar’ betekende, betekent ‘capillus’ echt alleen maar ‘haar’, waar dan ook op het lichaam. Pontano wist zich voor zijn erotische suggestie gesteund door een connotatie uit de antieken. In Aeneis I, 69 1-4: heeft Venus het zoontje van Aeneas naar haar berg Cythera gebracht en hem te slapen gelegd temidden van zachte marjolein. Daar hebben we marjolein op de Venusberg, als ik naar aanleiding van Vergilius zo grof mag associëren. Bij Anselmo (3) lazen we in vs 19 over marjolein die slap is en weer fris wordt als hij wordt gekoesterd. Maar wat wordt er nu vergeleken in | |
[pagina 153]
| |
vs 26-7 van het gedicht van Lotichius (6)? ‘Dampende marjolein verwelkt (marcescit) opeens door rijp’. Marcescere ‘verwelken’, is een woord voor ‘klaarkomen’; dat staat in de roman van Apuleius, De Gouden Ezel, in het tweede boek: Totdat wij met uitgeputte zielen en verwelkte ledematen vermoeid samen tegelijk instortten, onze zielen uithijgend temidden van wederzijdse omhelzingen. Ja, als het opeens verslappen van de marjolein het klaarkomen van het meisje is, dan is de rijp het sperma van de man; de coïtus interruptus in beeld. Dat is het eind van de kleine carrière van marjolein in obscene betekenis. | |
3 - Georgius Anselmus Nepos, 1470-1525Anselmo uit Parma is een dichter die wel vaker zijn voorbeeld Pontano wil overtreffen. Zijn gedicht is een variatie op het gedicht van Catullus op Lesbia's mus, C. 3, Passer, over een vogeltje waar Lesbia, Catullus' vriendin, mee speelde. De vogel sprong heen en weer op haar schoot en zo zou ook Catullus met Lesbia willen stoeien, denken we, als we niet naïef willen lijken. Anselmo heeft de bij Catullus verzwegen wens uitgewerkt: ‘ik wou dat ik een vogeltje was dat naar je toe kan vliegen om met je te spelen, zoals Lesbia eertijds met haar mus’. | |
4 - G.G. Pontano, 1429-1503We gaan nu over naar het derde gedicht van Pontano, de ware stichter van dit mini-genre. Het is ook in hendecasyllabi, en wordt gericht tot Stella, zijn vriendin. Het versje lijkt een beetje op Sappho's beroemde Ode Fr. 31: Die man schijnt mij gelijk aan de goden te zijn... en dus ook op de bewerking ervan door Catullus, C 51. Maar kan Pontano dan niet de koortsachtige verschijnselen van ongelukkige verliefdheid aan de bewerking van Catullus hebben ontleend? Nee, niet helemaal, want Catullus ontleent aan Sappho alleen: het verstijven van de tong, het klein vuur onder de leden, het gonzen van de oren, het niet kunnen zien. | |
[pagina 154]
| |
Pontano heeft echter ‘het koude zweet’, en dat staat exclusief in Sappho. Het gedicht van Sappho is alleen overgeleverd in het essay van-Ps.-Longinus Over het Verhevene (X, 2), dat pas voor het eerst in de zestiende eeuw gedrukt was, maar er bestaan veel manuscripten van uit de veertiende en vijftiende eeuw. Pontano had het dus in manuscript gelezen. Stella zit haar minnaar te plagen, zijn hart smelt daarvan. Hij wordt daar tegelijk gelukkig en ongelukkig van; dat is een gemeenplaats over het bitterzoet van de liefde, die voor het eerst bij Sappho voorkomt. De paradox werd opgepikt door Petrarca en is overbekend geworden door een van zijn beroemdste sonnetten, 132. Hij komt hier voor in vs 13: ‘ongelukkig gelijkelijk verzaligd’. Een van de symptomen bij Sappho is, dat ze niets meer ziet; bij Catullus was dat geworden: mijn twee ogen worden met nacht (duisternis) bedekt. Hier is er een lichtflits, die de dichter verblindt, in een mooie paradox van licht en duisternis. De ogen van de beminde zijn twee zonnen, die de nacht kunnen verlichten, ook dat is Petrarkistisch, b.v. in sonnet 90: en het ongekende stralen van haar ogen
was zo verrukkelijk dat het verblindde.
| |
5 - Benedetto Varchi, 1503-1565Ik sluit dit miniserietje af met een gedicht waarin het thema uit de hand loopt. Het is van de literator Varchi, die in een enorme hoeveelheid sonnetten (dit is nr. 347) petrarkistische thema's met die van de erotische Lusus Pastorales heeft gemengd. Ik heb het niet op rijm vertaald, omdat het rijm aan het sonnet zoveel beperkingen oplegt, en er in dit gedicht wel erg veel gebeurt. In de eerste terzine van het sextet: meisjes dagen uit door met appels te gooien. De klassieke plaats daarvoor is de VIe Idylle van Theocritus: Galatea gooit met appels naar de kudde en de hond van de eenogige reus Polyphemus. Dit plagerig gedrag staat ook bij Vergilius, Ecl. III, 65-5: Galatea benadert me met appels, het wellustige meisje, Maar nu is er in de laatste regel opeens een raam. En ze gooit, mèt haar | |
[pagina 155]
| |
liefdesvuur, kostelijke sinaasappels naar beneden! De sinaasappelboom is altijd groen, heeft witte bloemen en heerlijke vruchten, en kan dus een embleem zijn van de kuisheid, de weldadigheid en de deugd in het algemeen. Wat gooit ze nu eigenlijk het raam uit? Ze gooit samen met haar liefdesvuur ook haar deugd het raam uit. Dat zijn van die bizarre uitwassen van de aemulatio, de onderlinge rivaliteit. | |
6 - Petrus Lotichius Secundus, 1528-1560Het marjolein komt nog een keer voor met obscene bijbetekenis, en wel bij Lotichius, de grootste Duitse dichter tot Klopstock kwam. Het gedicht is in hinkjamben, in navolging van Catullus 31, waarin de dichter zijn buitenhuis aan het Gardameer prijst. De overeenkomst wordt benadrukt door ocelle op dezelfde plaats in de tweede regel. Dat is een signaal: ik ben net zo gelukkig als Catullus! Let hier weer op de dramatisering: het intiem geluk van de geliefden staat in tegenstelling tot het plompe gestamp van Lotichius' medestudenten, die het tuintje daarom alleen al onwaardig zijn, omdat ze het verschil niet kennen tussen de verschillende kruiden, vs 38. Lotichius wel, hij studeerde medicijnen in Wittenberg. Hij was protestant en een leerling van Melanchthon. | |
II | |
1 - G.G. Pontano, 1429-1503Fragment Lepidina, pastorale in zeven optochten, dialoog tussen Macron en Lepidina ... toen de nimf haar haar droogde | |
2Aan Bathylla als zij haar marjolein verzorgt | |
[pagina 156]
| |
Zorg maar goed voor je marjolein, Bathylla, | |
3 - Georgius Anselmus Nepos, 1470-1525
| |
[pagina 157]
| |
aan mij als lief klein duifje, | |
4 - G. Pontano, 1429-1503
| |
[pagina 158]
| |
5 - Benedetto Varchi, 1503-1565Deze, die ik plukte onlangs van stekende | |
6 - Petrus Lotichius Secundus, 1528-1560
| |
[pagina 159]
| |
ontwaar je, tuintje, kijk maar, mijn vriendin gekroond |
|