| |
| |
| |
Marc Windsant
Gedichten
De taal van het lichaam
In deze ligging bestaan er geen geheimen.
Wat er te zeggen valt is lichaamstaal.
Een optelsom van onderzoek; betast,
doorstraald, voorzien van echo en aan
temperatuur en druk gemeten, nauwkeurig
opgeschreven in een status. De vraag die
overblijft: is dit het laatste boek?
Nooit eerder was het heden zo nabij.
De toekomst is een landschap met een
wijdse horizon, plotseling binnen
oogbereik gekomen. Maar zelfs als het
een duistere tunnel is, zonder een
sprankje licht is er nog steeds een
stem, is er geen zwijgen opgelegd.
| |
| |
Zachte paso doble
Zoals meestal: voor deze dans zijn
er twee dansers nodig. Een die altijd
beschouwd wordt als de slimste
hoofdpersoon in de voorspelbaarheid
van dat wat bijna altijd afloopt
als het loopt. Slim dus en ook nog
kleiner - zo klopt een hart een hoge,
snelle toon - zelfs al voordat de dans
begonnen is, een hoge snelle toon
in de smalle borst van Jorge Ruiz,
half kind, half man in de pokdaligheid
van zijn gelaat, zodat hij - snoeft
hij - lichter wordt bij elke buil of
puist die in zijn huid de gaten slaat.
Een gat weegt immers niets zegt hij,
waardoor ik sneller wenden kan; en
wiegend wendt als hij zich scheert
wanneer hij voor de spiegel staat
en met zijn hoofd, bebloed, verweerd,
het mes ontwijkt alsof een stier
zijn lijf bedreigt. Hij gelooft
zich zelf, bezweert gevaar, als hij
zijn eerste dans voorspelt, de
mannendans van huid en haar.
Hij schat zijn kansen in het ritueel,
ontelbaar vaak geoefend pas voor pas,
zijn knievallen zijn formidabel en
niemand heeft kuiten met zo'n welving
| |
| |
als hij zijn bovenbenen strekt, zijn
handen met het staal daarin geheven,
kracht en gewicht gesneden in een plek.
Dan is er nog de ander die de
sterkste heet, misschien wel dom
moet zijn of in een ban? Maar
wie is dom als hij de dans nooit
zoekt maar evenmin ontlopen kan.
Hij is ongeoefend, zeg maar de volger.
Volger van afkomst, zaad en bloed
dreven zijn passen in zijn ziel;
een vast patroon, zoals de cirkel en
de punt en lijnen loodrecht op
elkaar. Het is immers voor de dans
die in de lendenen ontspringt,
de mannendans van huid en haar.
Zijn kop hangt laagt, zijn ogen
knipperen tegen licht dat ogen
tranen doet. Gekleurde stokken
bungelen aan zijn hals, hij bloedt,
en altijd weer, schijnbaar als door
een verend elastiek verbonden,
soms als een dronkaard tastend naar
zijn fles, zoekt hij de andere danser
op die lokkend wegdraait alsof hij
zich voor een spiegel scheert en
wegduikt voor het mes. Pas op!
Dit wordt een tekenfilm: hij beweegt
nu zo snel dat het lijkt of hij op
wieltjes staat of in een snelle schets
van scherp en schede van levend leer,
in wolken natgespoten stof een
staalsteek in de lage nek bedoeld
tot aan het gevest verzonken in
de huid als rennend doelwit neervalt
in de lijn zoals de tekenaar hem trof.
Zo was het bedoeld te gaan gebeuren,
voldoende op afstand van elkaar,
| |
| |
beiden gereed om de ander van het
diepst geheim te laten proeven
- een diep geheim van huid en haar -
maar eerst nog meer gaten in elkanders
lijf te steken. Dit lijkt het tijdstip
voor het ongerijmde: een vreemde
tederheid waarvoor het schetterend
koper nimmer speelt. Want nooit was
er een man die openlijk de stier
zou strelen, Jorge Ruiz met zijn
geschonden wangen, hij kiest zijn
kinderhand en streelt de zachtste vacht
die groeit tussen de hoornen pennen,
die zware kop die dodelijk vermoeid
blijft hangen. Wat nu? Muziek valt
aarzelend stil, in dit geval geen
staal gestoken maar tussen handen
stukgebroken. Adem is ingezogen
tot een verschrikkelijk luchtledige
wanneer een ander mes daalt en de
hoogste wervels splijt. Getuigde paarden
stormen aan, slepen een man rond aan
zijn voeten en inderdaad, nooit eerder
zag men kuiten met zo'n welving.
Er is een eeuwigheid van hoorbaar ademen,
van hoorbaar ademen een eeuwigheid.
| |
| |
Drievuldigheid
De vader
Hij hangt bijeengebonden door bretels
en leeft in oude heldendaden voort.
Hoe zij hem raakten, maar 's avonds
een man, 's ochtends een man en waar
broeken waren betaalden geen rokken.
Zijn ogen zwemmen achter traploos glas
en even is er van dat wervende, waarvan
hij zo graag gewaagd een glimp.
Nogmaals richt hij zijn standbeeld op:
een jonge haan, fel en snedig, vroom en
beginselvast tegelijk. Een zigeunerbaron,
dansend op het marmer van een kathedraal.
Zijn sokkel brokkelt onder het geweld
van zoveel jeugd; hij struikelt zelfs in
stilstand over zijn laaghangend kruis.
Nagenieten tot kunst verheven. Voor
eeuwig leek hij verklonken met zijn
vettige oortjesstoel. Zijn smakelijkste
verhaal, ‘moet je horen,’ zo menigmaal
herhaald, wie het niet kende mocht
niet de kamer uit, was hoe de Parijse
karikaturist faalde in zijn portret.
| |
| |
Drievuldigheid
De zoon
Herhaling te over en vergeetboeken tekort.
Het spiegelbeeld, onstuitbaar sluipt
het op hem toe. Zaad is hij van zijn zaad
een man een man, een woord een woord.
Die pokende onrust. Nooit wetend wat hij
worden wou, marcheerden op vaderlijk bevel
op de rand van de einder bureauchefs,
hoofdcommiezen en procuratiehouders in
eindeloze reeksen plichtsgetrouw voorbij.
Maar hoe hij ook silhouetten van wit in
oude foto's knipte, wegvluchtte naar de
toekomst, los van dat onverbiddelijke
dichterbij komen: dat kruis, die kaars met
zijn licht in het duister en vooral die
dwaze processie van mannen in korte
broeken met knokige knieën, de rode
linten aan hun schouder en breedgerande
hoeden op, bepluimd, in ganzepas lopend
op het water van zwarte Brabantse vennen.
| |
| |
Drievuldigheid
De heilige geest
Bij iedere terugkeer daalde ze in vlammende
tongen neer. Zo zichtbaar onzichtbaar dat ze
aanwezig was in iedere uithoek van het huis
in lavendelgeuren de plukken stof opjoeg.
In prentbriefkaarten trok ze een spoor:
palazzo's onder gespoten blauwe luchten,
magnolia's, palmen en forten. Postzegels
waren boodschappers die van storm getuigden.
En dichterbij haar ruisende rokken die
wind zaaiden in wolken wierook, buien
hysop verdreven en dreunende hoogmissen
op de draadomroep deden verstommen.
Legde zich te vondeling in de vrijplaats van
kloosters en kerken, in de matte stilte van
biechtstoelen, vervuld van zonden die nooit
werden bedreven. Berouw was champagne en straf
kaviaar, afgenomen van biechtvaders die niet
haar woorden maar wel haar giften herkenden.
Afkoelend wijwater. Zoveel heiligheid vraagt om
een andere afloop dan dat verwarde ongezalfd
versterven; een perkamenten naakt op een bed,
stamelend bezien door de vrucht van haar schoot.
| |
| |
Huize vreugdenhof
Vanaf de ingang van de zaal al de naald
van haar stem in mijn oor. Poreuze
namiddagen die het vertrekken voorafgaan.
Overal klokken met wijzers die kruipen.
Halfliggend in kussens volgen haar berichten:
niet goed gaat het met L. en vooral niet met
T. die altijd al zorgen baart en teveel
kinderen voortbrengt die te spraakzaam zijn.
Het leed is net zo verdeelbaar als de
wrange druiven die zij opdringt aan ruisende
pleegzusters en zorgelijke artsen die door
stethoscopen met haar ingewanden spreken.
Wat onvervuld bleef wordt in zo'n middag niet
vergeven. Hier valt slechts zwijgen te
betrachten en zoveel bloedwijn te drinken als
het vruchtwater waarin ik ooit moest drijven.
| |
| |
| |
| |
Voor J.H.M. van Ingen
In memoriam
Voornaam waren je gebaren en zo
edel de klank van je stem als je
hoonde. We wensten je talloze
schildknapen en bloedgeile pages toe.
Schuimwijn spoot uit flessen
en spot was er te over: duitse
schlagerzangeressen en de
Mariadevotie van puisterige zonen;
maar soms onderwijl - terwijl je sigaar
in een suikerpot doofde - je
gefluister over verre treinen.
En later... ach later: het ging
niet om reizen, noch om een
station, hooguit een perron om
te wachten. Om er te wezen als
| |
| |
Vervangbaar
De kinderen snikten stilletjes,
ik droeg het kistje op mijn
uitgestrekte hand. Het was van
balsa- of van cederhout en
rook nog naar sigaren van La Paz.
Een stille plek, vlak bij de bosrand.
Met de lepel van het slabestek
groef ik in de grond een graf.
Een torenklok bimbamde acht slagen.
Wij wierpen schepjes aarde in het gat.
De regen gaf ons allemaal wat
tranen. Thuis heb ik maar beloofd
dat we een nieuwe zouden kopen.
Zo'n zwarte met een neusje, die
hadden we nog niet gehad.
| |
| |
vanaf zijn prilste jeugd droeg hij de sporen
beginnend in zijn jongensnek een negenoog
dat daar een krater naliet, ook zijn oren
vulden zich snel met talggezwellen; hoog
op zijn schouders verzamelde zich als koren
de vette gele korrels, piekig en droog
stak zijn rozig haar, het sneeuwde unverfroren
door de seizoenen heen, als bijtend natronloog
trok transpiratie kringen, wat verloren
schilferde eczeem over zijn romp, hij boog
zijn puistenkop waarmee hij halfgeschoren
die ochtend weer eens naar college toog
en smeekte om een wederkomst, herboren
worden als een frisse, jonge, gave psycholoog.
|
|