Tirade. Jaargang 42 (nrs. 373-377)(1998)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 216] [p. 216] Leo Vroman Gedicht Geen grens I Wat heb ik met mij? Ik ben te dicht bij want dat handen wassen na het plassen en voor het eten heeft mij doen weten: er is geen grens tussen wereld en mens. Waar mijn handen mij zelf aanraken voel ik de cellen van de huid van de vingers hangen als beschreven vellen, ik kan ze voelen aan het verlangen ze af te spoelen maar laat zo een verholen stroompje na dat zich door de riolen verspreidt van de stad. [pagina 217] [p. 217] Wat zou ik dan willen? Helemaal van kwijlbek tot billen uit roestvrij staal te mogen bestaan dat niets los laat gaan. Als ik wie mij zien of niet naar mij kijkt niet achter laat, geen liefde, geen haat, ja dan misschien heb ik iets bereikt. [pagina 218] [p. 218] II En toch, waarom zie ik het mooie in mensen nog, dat zachte plooien, dat gedweeë dienen van hun proteïnen die zo weeïg zorgen dat hun meesters morgen er nog zo uit zien, die wereld vol wonderen van boven en onderen waaruit wij bestaan? Kom ook ik daarop aan? Kon ik iets in mij vinden van wat ik bemin in mijn beminde, beminde vriendin, dan was dat een begin. Maar nee, ik ben mij te dichtbij. Te dicht bij. Nu tracht ik mijn dunne lijf te vertellen dat ook zijn cellen doen wat ze kunnen. [pagina 219] [p. 219] Het zal mij wel lukken. Wat ik van mij ken kom ik nog wel te boven. Hier kom ik door heen zodra ik kan geloven dat ik net zo ben als iedereen. Vorige Volgende