Tirade. Jaargang 42 (nrs. 373-377)(1998)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 179] [p. 179] Hans W. Bakx Het dode punt Een lichaam in beweging is een ander dan datzelfde lichaam in staat van rust, bedenkt de wijsgeer onbeweeglijk terwijl rondom de wereld onwijsgerig slaapt. Ik wil de lamp opdraaien en zie mijn hand gaat al omhoog. Wat zit er tussen mijn gedachte en de eerste trekking van een spier? Waar ligt de grens, de schakel of scharnier die rust scheidt van beweging en ze toch verbindt? Die van het ene plots het ander maakt, alsof er iets - maar wat - een hoek omslaat? De olie is nu bijna op, de lus van licht waarin hij zit wordt aangehaald. Zijn blik dwaalt naar de muur waar een gravure van een ruiter hangt. Precies, een paard, het voorbeeld dat al eeuwen door de boeken draaft: waar houdt een paard op paard te zijn? Denk weg de staart, de manen, ontdoe het van zijn hoeven, verwijder hoofd [pagina 180] [p. 180] en benen: wat overblijft, blijft onmiskenbaar paard. Onverdwenen de kern of idee. Het lijkt wel of iets ophoudt te bestaan, maar het wisselt slechts van masker, weet de wijsgeer geeuwend. Zijn been is ingeslapen, zijn schouder stijf. Of neem het haardvuur daar dat sputterend op het punt van doven staat. Hij hijst het aardse lijf omhoog en pookt wat in de resten: hout wordt kool wordt as zonder sprong of overgang, een lijn kaarsrecht, met nergens dode punten. De loop der dingen kent geen aarzeling. Je zou - Dreunend slaat de buitendeur. De filosofenkamer schudt, als de buurman wiens koningsberger bollen faam genieten fluitend naar zijn oven gaat en traag de kalk neerdwarrelt op het denkershoofd. Een keerpunt in de nacht. Hoe lang nog staat dit huis, ofwel het oude vraagstuk anders, wanneer stopt een gebouw gebouw te zijn en wordt het bouwsel, bouwval en ten slotte puin. Een pad dat op gegeven ogenblik (daar is het weer!) onomkeerbaar blijkt. En waar bevindt hijzelf zich op dat pad? Het is te veel, te veel voor één hoofd, al mag het van een wijsgeer zijn, dat zwaar [pagina 181] [p. 181] en zwaarder weegt. En onbemerkt, alweer, in een ondeelbaar even volgt de sprong terwijl de wereld onwijsgerig wakker wordt. Vorige Volgende