waar ook de drie kinderen al jong begonnen te werken. Ik verliet het ouderlijk huis op mijn veertiende jaar, tot verbazing van mijn vader. Was ik een koekoeksjong? Ze lieten me gaan, hun ogen zonder uitdrukking. Nog steeds weet ik niet wat ze dachten, of ze verwachtingen van me hadden of juist mij overgaven aan het lot, de wereld. Nu woont mijn moeder bij ons. Vader werd niet oud. Ze zegt niet veel, lijkt wel gelukkig, al schijnt ze niet te kunnen wennen aan veel personeel. Meestal blijft ze op haarkamer en eet maar één keer per dag, uit zuinigheid of een andere reden?
Langzaam kleed ik me aan, telefoneer met zakenrelaties en loop door het stille huis. Het pianospel is gestaakt maar ik moet mijn vrouw groeten voor ik ga. In de keuken zit ze met de drie meiden om de tafel, een glas sinas in de hand. Ze lachen meisjesachtig. Als ik binnenkom worden ze stil en kijken me alle vier respectvol aan, ook Tina.
‘Goede morgen, tuan,’ hoor ik uit drie monden.
Ze staan op en nijgen. Tina loopt naar me toe, doet een stap terug als ik haar niet aankijk.
‘Wanneer kom je thuis, vanavond of morgen?’
‘Vanavond laat, veel zaken, het wordt een lange dag.’ Waarom zeg ik dat?
Ze vraagt niet verder, staat voor het aanrecht, haar rug naar me toe. Wat is ze dik geworden. Stil verlaat ik de keuken en loop naar de auto. De chauffeur wacht geleund tegen het portier, een strootje in zijn hand. Door het drukke verkeer spoeden we ons, voor zover dat gaat, naar de fabriek. De manager verwacht me.
‘Alles loopt goed, meneer.’ We gaan naar binnen. Ik hoor de tabletteer-machines ratelen, vertrouwd eentonig geluid. Als ik door de lange hal loop, zie ik de meisjes geduldig bezig met hun werk. Ze glimlachen tegen me, hun handen bezig. Ze zien er vrediger uit dan ik me voel. De manager rapporteert uiterst beleefd. Er zijn veel orders, weinig zieken. Ik ben hier overbodig. Hij glimlacht en laat me zwijgend uit. Dan rijden we naar de nieuwe apotheek die ik een maand geleden heb geopend. Morgen is daar een receptie voor mijn collega's en zakenvrienden.
Achter in de apotheek, in het kantoortje, zit mijn assistente, gebogen over de recepten. Ook zij glimlacht als ik binnenkom.
‘Goede morgen, tuan.’ Ze schrijft door.
Met wie zal ik straks lunchen?
Met niemand heb ik nog gepraat vandaag. Al spreken Chinezen niet zo veel, de laatste tijd kost het me moeite. De dialogen in mijzelf vallen me