Tirade. Jaargang 40 (nrs. 362-366)(1996)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Jan Baeke Torricelli Hij is niet hier. Zijn kabinet is een hoed van glas. Hij neemt pen en papier en laat zijn stoelen verwijderen. Hij is alleen in de kamer. Hij heeft zijn hemd zorgvuldig uitgestald in de gesteven lucht. Hij vraagt zich af in welke leegte hij zijn avond wagen zal. De vrouw voor wie hij zijn wetten mengt ontbreekt aan tafel. Er komt geen geluid uit de lade. De lucht is van stilte doortrokken. Torricelli laat zijn hoed vallen. Hij is tegelijkertijd beneden en doorweekt. Hij beschrijft de vlucht van zijn kennis. Hij schuwt de eeuw niet langer. Het water heeft voor hem geen geheimen meer. Morgen zal hij bloemen kopen en een nieuwe schemerlamp. Hij belooft zichzelf over zijn woorden na te denken. [pagina 25] [p. 25] Boyle Metaligheid, vurigheid, vochtigheid. Hij tikt de woorden in een gebroken ritme. Zijn stotteren is Engels maar van god afkomstig virtuoos als de klok van de Munster in Strasbourg. Hij telt de leden van zijn genootschap. Er staan vierentwintig paarden voor de deur. Er kan geen toeval aan de avond zijn verbonden. Hij heft het glas en dankt de vierentwintig mannen hier aanwezig voor de ware aard der dingen en het lekkere gebak. Hij schrijft de koning brieven waarin hij zijn gedachten aanbeveelt. ‘Het wonder schuilt niet zozeer in de klokken van de natuur als wel in haar horloges.’ Hij luistert naar de slagen van de avondklok naar het kabaal van lege glazen. Hij neemt hun ritme op in zijn gevechten. [pagina 26] [p. 26] Newton De maan verlaat haar baan voor een plaats tussen duim en wijsvinger. Op een avond in Cambridge in een mathematisch verduisterde kamer. Het schrijven valt hem zwaar. Hij omzeilt zijn gewicht door in beweging te blijven. Hij vermenigvuldigt de maan met zijn boeken. De uitkomst spoelt dagelijks aan. Wanneer hij afziet van die lessen begraaft hij zijn lichaam in een oude fauteuil tussen gele appels met Latijnse namen - Luna, Stella, Malus. Wat zijn berekeningen ons influisteren klopt voor koffie maar niet voor roodgloeiend ijzer. Zijn gedachten worden steeds hoekiger. De versnelling in zijn oren houdt nooit op. [pagina 27] [p. 27] Lamarck Hij ziet, becijfert en vertakt. Hij rekent terug met duizenden jaren. Hij onderzoekt de werking van de evolutie aan de hand van vlaggen. Roffelend op Elba, halfstok in de Rue de la Bastille. Wat hem op gedachten brengt die hij haar schrijft, in saaie brieven (de vrouw die als een hinde is maar lijdt als een giraffe): ‘De noodzaak tot veelvuldig reiken maakt de vlaggen slank en sterk.’ Ze brengt haar lengte in overeenstemming met haar geslacht. Ze werkt haar trekken bij naar het axioma van de spiegel. Hij zegt dat zij haar schoonheid aan de eeuwen heeft ontleend. Hij zegt: ‘wij zijn het circus van de schepping.’ Zij legt het net van de trapeze klaar. Hij werpt zich achterover op zijn bed om zich in overgave te bekwamen. Een goed verstand, denkt hij, is aangenaam zwaar is de weg der vlaggen. Vorige Volgende