Een joodse familie liep hen voorbij, met vlechtjes en keppeltjes en donkere mantels.
‘Zouden dat diamantslijpers zijn?’
‘Geen idee’, zei hij, ‘goed dat ze 'r nog zijn. Wat is Antwerpen zonder joden?’
‘Sterke mensen, die weten wat het lot is.’
‘Rustig nou maar, moeder, niet doordraven, ieder heeft zijn eigen verdriet.’ Witte ademplofjes fladderen voor zijn mond.
‘Jongen, je vader...’
‘Hopla, daar begint ze weer’, dacht hij. ‘Wat zien de bomen er schriel uit, zo zonder bladeren. Het lijken wel ribbekasten en magere armen.’
‘Ach jongen, de mensen vechten wat af. Het is overal een en al strijd, niemand gunt de ander het licht in de ogen.’
‘Je hebt helemaal gelijk’, zei hij afwezig, ‘het is wat.’
‘Neem nou ja vader...’
Hij duwde zijn handen dieper in zijn jaszakken en schudde even met zijn hoofd. De sjaal gloeide in zijn nek. ‘Misschien draait er wel een film van Laurel en Hardy. Dat werkt altijd. En anders gaan we naar “Dood op de Nijl” van Agatha Christie, dat stond op een affiche in het station, met Peter Ustinov en massa's andere sterren.’
‘Nooit tijd’ ging ze verder, ‘altijd aan het werk, altijd onderweg’.
‘Vorige week’, onderbrak hij haar, ‘hebben ze een russisch schip verboden om de haven van Auckland binnen te varen omdat er tussen de lading in het ruim een grote hoeveelheid vlinderpoppen zouden zitten. Aziatische zigeunervlinders die eenmaal volgroeid alle bossen zouden opvreten. Het schip werd gedwongen om vijf mijl buiten de haven voor anker te gaan. Stel je voor een vrachtschip dobberend voor de kust van Nieuw-Zeeland met tienduizenden vlinders in het ruim, wachtend op de uitkomst van de onderhandelingen tussen de autoriteiten.’
Zwijgend liepen ze verder en kwamen na een tijdje bij de rand van het stadspark aan. Het park zag er stuurloos uit, al die kale grillige boomkruinen, een plek om te verdwalen. Zonder te overleggen, sloegen ze de brede overzichtelijke laan in die langs het park liep. Het viel de jongen nu pas op dat er vlaggen aan de gevels hingen. De driekleur. Niet overal, maar wel op veel plaatsen. Het was een nationale feestdag die iets te maken had met de bevrijding. Ach, wat wist hij van België. Hij kende alleen de meidagen. Plechtige treurigheid, stilstaan op straat, en lente in de lucht.
‘Ik weet nog goed’, zei ze, maar hij luisterde niet omdat in de verte een