do, gee baby ain't I good too you.’ Houd ik haar dan toch gevangen met mijn goedheid?
Ik zat in de voorkamer, de zon scheen, de balkondeuren stonden open en ik besefte ineens wat er aan de hand was: het is alsof een linkerbuurman water aftapt van zijn rechterbuurman.
Steelt ze dan van me? Nee, ze steelt niet. Leent ze dan van me? Nee, ze leent niet, want ik krijg wat ze leent nooit meer terug.
Ik heb het volgende ontdekt: als ik haar een anekdote geef, en ze gebruikt deze op een juiste manier, op esthetische wijze, dan ben ik tevreden. Maar hoe rijk ik ook ben aan beelden en verhalen: ik heb watertekort.
Vroeger moest ik vrouwen opsluiten in een kamer. De deur op slot, de grendel erop. Intimideren, bang maken, medelijden opwekken. Als ze maar bij me bleven. Maar ik heb er iets op gevonden, iets wat minder immoreel is, iets wat geluk oplevert. Laat een vrouw creëren, zorg ervoor dat ze iets maakt en dat ze je daarbij nodig heeft. Niet zozeer om haar te corrigeren. Nee, dat kan ze zelf. Mijn vrouw is tegenwoordig altijd thuis, ook als de zon schijnt en zij de stad in zou kunnen gaan ‘om een blauwe blouse te kopen’. Zij is aan het scheppen in onze zijkamer. En zolang ze daarmee bezig is, blijft ze thuis.
Als ik aan het werk ga, raakt zij niet verlamd. Als zij aan het werk gaat, worden mijn handen en hoofd ‘gevoelloos’. Ik raak verlamd. Wie houdt wie gevangen?
Als ik ziek op bed lig, wordt ze actief, dan gaat ze opruimen, koken, zingen. Als zij ziek op bed ligt, lig ik meestal naast haar - op één keer na, toen ik eerst heb gewerkt en haar daarna van haar hoofdpijn heb verlost.
Op het moment dat zij begint, eindig ik. Dan zit ik in de kamer, of lig op bed. En ik luister. Ik luister, terwijl ik de televisie aanzet, terwijl ik een boek lees, naar wat er in onze zijkamer gebeurt. Daar is zij bezig met haar vingers, en het is alsof het mijn vingers zijn, alsof mijn vingers daar aan het werk gaan, zodat ik hier niet meer kan werken. Alleen luisteren. En wachten. Wachten tot het avond wordt, de zon gaat dalen en ik op haar deur zal kloppen.
We gaan ergens eten, hand in hand lopen we over straat. De zon hangt nog net boven de huizen, we draaien onze gezichten naar de zon. Zij verdient de zonnestralen, ik niet. Ik heb niets gedaan.
Nee, ze schept zelf. Ze is het zelf die iets maakt en ik ben het zelf die niets maakt.