| |
| |
| |
J. Hendrikx
Zalig bos
‘I am now alone on earth, no longer having any brother, neighbor, friend, or society other than myself.’
(J.J. Rousseau)
Meenemen.
Dat ik gewaarschuwd ben door een vrouw wakkert het verlangen om risico's te lopen alleen maar aan. Als een man dezelfde waarschuwingen had gedaan zou ik waarschijnlijk van de hele onderneming hebben afgezien.
Om de wandeling tot een goed einde te brengen dient men mede te nemen: perfekt ingelopen bergwandelschoenen, hoog en waterdicht, een kleine rugzak voor proviand, regenkleding, een paar lagen warmere kleding, een paspoort. Waar ik dit laatste voor nodig heb ontgaat me volledig want ik ga juist van de gebaande paden af. Daarmee uitdrukkend dat ik liever niet te veel mensen tegen het lijf loop en zeker geen dienders. Misschien is het dragen van een paspoort handig voor de identificatie achteraf, maar wie denkt daar aan bij het begin. Ik ga individueel wandelen.
Als ik de volgende ochtend in mijn hotel wakker wordt hangt er een dikke mist over de bossen. De ideale situatie. Maar de receptioniste van het hotel denkt daar heel anders over: ‘Vandaag gaat het niet meneer. U zult verdwalen. Die route duurt minstens 7 uur en dan met dit weer! Weet u hoe laat het donker wordt? U zult niets zien in het donker. Twee weken geleden zijn er mensen vertrokken, die hebben niets van zich laten horen. U moet vandaag niet gaan wandelen, meneer. Stel dat er wat gebeurt!’
‘Wat zou er kunnen gebeuren?’ vraag ik.
‘Iets! Dat u zich niet meer kunt melden. Dan moeten wij op zoek. Meneer, alstublieft: gaat u niet.’
| |
| |
‘Ik ga wandelen. Ik moet wel, begrijpt u, ik zoek iets.’
‘Wat zoekt u dan?’
‘Ik zoek iets om tegen te komen.’
‘U zult verdrinken, verdwalen, eerst zult u verdwalen en dan zult u verdrinken in het moeras.’
‘Als ik de weg niet meer weet of niet meer verder kan, dan loop ik gewoon dezelfde weg terug. Dat beloof ik u. Ik zou graag willen dat u me naar het beginpunt brengt.’
‘Maar wat wilt u zoeken?’ vraagt het meisje, ‘bent u iets verloren?’
‘Misschien’, zeg ik, ‘misschien.’
Een half uur later sta ik aan de rand van het asfalt op een onverharde weg.
‘Hier heeft u lucifers!’ Ik kijk haar verbaasd aan.
‘Als u nou een been breekt of een enkel en u kunt niet meer lopen. Niemand weet waar u bent. Hoe moeten we u dan vinden? Met lucifers kun je een vuur aansteken. Hier heeft u een pakje lucifers.’ Ze stapt in haar auto en rijdt weg. Haar autobanden gretig op zoek naar het asfalt. Ik kijk haar na totdat ze uit het zicht verdwijnt. Tussen mij en de bosrand zie ik aan de onverharde weg de contouren van een huis.
Ik ben niet dol op boerderijen. Je mag nooit uitgaan van de gedachte dat er misschien helemaal geen hond aanwezig is. De ervaring leert dat elke boerderij een hond heeft. Laffe honden, die niet bijten, beginnen onmiddellijk met blaffen wanneer zij een vreemde zien of horen. Wanneer je gewoon rechtdoor loopt, zwijgen ze al snel. De werkelijk gevaarlijke honden houden zich heel stil. Ze snuiven je geur op, stuiven grommend achter je aan en bijten onmiddellijk. Deze gedachten schieten door mijn hoofd terwijl ik de boerderij nader. Daar kan zich wel een hele meute schuil houden. Om mezelf zoveel mogelijk op mijn gemak te stellen begin ik al lopend zoveel mogelijk lawaai te maken. Aldoende hoop ik de twijfelaars van honden uit hun tent te lokken. Immers zij horen een duidelijk lawaai en zullen dan wel heel erg gemeen moeten zijn om niet te reageren. Want reageren zit elke hond in het bloed. Met mijn zware bergschoenen begin ik over de grond te sloffen. Daarbij steentjes en ander materiaal over de weg verspreidend. Tegen andere stenen aan. Tegelijkertijd scherp ik mijn oren voor een reaktie vanaf het erf. Het blijft doodstil, geen enkele beweging is er te zien. Alleen de meest beestachtige honden kunnen nu nog hun bek houden.
| |
| |
Ooit reed ik op mijn fiets langs een boerderij en terwijl de boer stond te kijken en riep dat hij niks deed werd ik door een zwart monster van mijn fiets getrokken.
Omdat ik steeds maar blijf hopen ooit nog een beschaafde hond tegen te komen, die precies weet waar de openbare weg begint en zijn territorium ophoudt, ben ikzelf aan de rechterkant van de weg gaan lopen, zover mogelijk van het erf vandaan. Ik moet ervoor zorgen in hetzelfde monotone tempo door te blijven lopen. Hoe groot de schrik ook moge zijn. Doorlopen! Dan zie ik een openstaande deur. Met zijn snoet op de drempel ligt de hond zijn middagdutje te doen. Ik zie hoe hij zijn oogleden optrekt: wat ziet hij nu?! Doorlopen! Deze hond heeft werkelijk niets van mijn komst gehoord. Mijn lawaaimakerij is volledig langs hem heen gegaan. Deze hond is verrast! Hoe neemt hij deze plaagstoot op? Er zijn verschrikkelijk veel honden, die er niet van houden om verrast te worden. Zeker niet op eigen terrein. Daar worden ze sjachrijnig van! En dan moeten ze zich afreageren! Doorlopen! Ik zie hoe de hond z'n kop overeind trekt en vrijwel tegelijkertijd met een voorwaartse beweging zijn hele lijf op zijn poten brengt. Blaft-ie? Ik heb niets gehoord. Oh God, hij zal toch wel geblaft hebben? Ik heb nog steeds niets gehoord. Jezus nog an toe. Een touw, een ketting? Met aanvankelijk bokkig uitziende galopsprongen zet de hond zich in beweging. Fors uit de kluiten gewassen, bruin, een bastaard herder. Doorlopen! Met de handen in de zakken. Handen in de zakken en doorlopen! De ledemaat die uitsteekt grijpen ze het eerst. Die ben je meteen al kwijt. Als ze het lichaam als een groot geheel zien weten ze niet goed waar ze moeten beginnen. Je moet het ze zo moeilijk mogelijk maken. Hij komt nu in volle vaart achter me aan gestormd, grommend. Doorlopen! Vlak voordat hij met een sprong zal toehappen kan ik me niet meer beheersen. Ik maak een korte beweging met mijn hoofd en vang de blik van de hond rechts achter me. Doorlopen! Dwars door mijn broek aan de achterkant van mijn rechter bovenbeen voelt het plotseling koud aan. Doorlopen! Binnen in de boerderij ontstaat nu enige beweging. Een
vrouwspersoon met heftige bewegingen achter een raam. Doorlopen! Ze roept iets. Grommend drukt de hond zijn natte bek tegen mijn rechterbroekspijp. De vrouw staat nu tegen de ruit te tikken. Doorlopen! De hond haakt af, blijft staan en loopt tenslotte terug naar het erf. Nog steeds hoor ik achter mij het tikken tegen de ruit. Doorlopen!
| |
| |
Het laatste restje beschaving heb ik nu voorgoed achter me gelaten. Even later sta ik alleen, bij een vijfsprong aan de rand van het bos. In mijn rugzak een lunchpakket waarvan ik de inhoud niet ken. In den beginne was er asfalt. Dat gaat over in onverharde weg om tenslotte uit te komen op zand, veen, mos, stilte.
Ontlasten.
Voor mijn vertrek sprak ik iemand met een trauma voor bossen. Een droefgeestiger plaats als de Hoge Veluwe was er volgens hem op de hele wereld niet te vinden. Altijd vochtig, altijd kou, altijd bomen. En dan maar hout sprokkelen. De godganse dag hout sprokkelen om de kachel brandende te houden.
‘Boswachters zijn mensen die ik niet begrijp’, zei hij steeds. ‘Je leven vergooien aan een bos! Gelukkig hoeft dat binnenkort niet meer. Dan heeft elk bos zijn eigen bezoekerscentrum. Een lekker verwarmde ruimte, waar in geuren en kleuren wordt uitgelegd welke dieren men in het bos kan tegenkomen. De vos met opgeheven stijve linkerpoot, de bosduif, de eekhoorn. Mijn gehele sociale omgeving deed zeer smalend over mijn wandeltocht: ‘dus jij gaat je gedachten op orde brengen?! Besef je wel hoe bedreigend de natuur kan zijn? Doe je niet liever iets socialers?!’ Wandelen in een bos, in je eentje is a-sociaal. Zeker, daar valt niets tegen in te brengen, en ook slapen in je eentje wordt in elk hotel bestraft met 'n eenpersoonstoeslag. Toch kun je een bos uitsluitend in je eentje maximaal genieten. Met z'n tweeën zie je nog niet de helft.
Kan een bos mij ontroeren? Raak ik geëmotioneerd door een bos? Wat heeft een bos mij te bieden? Ik moet ervoor waken dat ik mijn verwachtingen te hoog stel. Ik lijd niet aan tbc, ik ben hier niet op doktersvoorschrift en hoe mooi de bossen in de herfst ook zijn, ik ben geen schilder! In het bos zijn de dieren heel aandachtig, dat moet u ook zijn. Is de wind bedreigend? Is mist bedreigend? Is regen bedreigend? Misschien, maar bomen kunnen ook heel bedreigend zijn. En geluiden! Maar het meest bedreigend is zonder enige twijfel je eigen geest.
Hoewel ik een enorme aandrang heb mij van m'n lichamelijke afvalstoffen te ontdoen word ik weerhouden door een gedachte. Bermtoerisme! Denkt u maar aan de heuveltjes, de struikjes, de lage bosjes bij de rustpunten langs de snelwegen. De rondslingerende stukjes wit papier, de stank, de
| |
| |
glibberigheid. Doorlopen! Maar plotseling herinner ik me Frankrijk, jaren geleden. Ik bezoek een vriendin. De boerderij is omgeven door graan, mais en bos. Dagenlang heb ik daar, noodgedwongen, mijn behoefte in de openlucht gedaan. Als je er maar de ruimte voor neemt! Binnen een paar dagen groeide het uit tot een ritueel. Ga je met je gezicht naar de zon? Met je achterste naar de zon? In mijn huis in de stad, waar ik woon, heeft de architekt het toilet zo geplaatst dat ik altijd met het hoofd naar het Noorden zit. Dat is een vast gegeven. Iets wat iemand anders voor mij heeft bepaald. En nu kun je kiezen!
Met een aan schaamteloosheid grenzende eenvoud ga ik tot de aktie over. In het bos gebeuren geheimzinnige dingen en hoe meer ik erover nadenk terwijl ik hier midden in het bos zit hoe geheimzinniger het wordt. Na dat gedenkwaardige bezoek aan Franrijk is dit de eerste keer dat ik het allemaal weer opnieuw mag doorleven. Wanneer ik even later opsta en achter me kijk zie ik dat hij totaal niet opvalt tussen alle andere paddestoelen. Hij staat recht overeind. Dit is precies het juiste om te doen, denk ik. De natuur met de natuur te lijf gaan. Wat kun je in een bos niet allemaal tegen het lijf lopen? Maar eigenlijk moet de vraag luiden: wat hoop je in een bos tegen het lijf te lopen?
Wat deed Goethe al die jaren in de bossen? Er zijn mensen geweest, die een bos inliepen om een verschijning tegen te komen. Er zijn ook mensen, die een bos inlopen om de longen eens goed door te blazen. Anderen lopen een bos in om hardgrondig te kunnen vloeken. En hoevelen gaan het bos niet binnen om er iets te laten verdwijnen? Eigenlijk bestaan er geen mensen, die het bos binnengaan op zoek naar rust.
Individueel wandelen is zoiets als vasten. Het betekent de opoffering van zoveel mogelijk vanzelfsprekendheid. Je kennissen, de vertrouwde omgeving, de auto, de boeken, je bed, de telefoon.
Nu ga je risico nemen, op jezelf vertrouwen. Waarom het lot een zo prominente rol in je leven laten spelen? Dat is kenmerkend voor een romanticus. Ruim baan voor het lot in het persoonlijk leven. Een romanticus is vol vertrouwen over het lot. Vraag me niet waarop dat vertrouwen is gebaseerd.
Loop rechtdoor tot aan het beekje en ga naar rechts. U volgt nu het beekje stroomafwaarts.
| |
| |
Langs stromend water.
Evenals het merendeel van de bevolking niet om aan te zien is, zo is ook het grootste gedeelte van alle uitzichten niet veel soeps. De meeste wijken van de steden zijn verschrikkelijk, het overgrote deel aan zitplaatsen in theaters en treinen is waardeloos en veruit het grootste deel van alle perrons is lelijk, smerig en vies.
Lopend langs stromend water probeer ik mezelf geestelijk te reinigen. De gedachten, die bij me opkomen gooi ik een voor een in de beek, die ze met zich mee neemt, rustig kabbelend. Als jongetje kon ik dagenlang met stromend water spelen. Je gooide er een papiertje, een kurk, een takje in en volgde het stroomafwaarts tot het in een grote donkere pijp verdween. Nu gooi je een gedachte in het rustig kabbelende water. En langzaam ga je beelden zien en je blijft die beelden zien, omdat ze niet meer verstoord worden.
De laatste zwerver die ik tegenkwam was ome Kees. Hij vertelde me dat hij in de wachtkamer van zijn huisarts naast een vreemde gezeten had, die hem probeerde wijs te maken dat hij al enkele hartaanvallen had gehad.
‘Daar zie ik helemaal niets van’, had ome Kees geantwoord, ‘bovendien heb ikzelf de hele dag door hartaanvallen, aan de lopende band!’ had ome Kees daaraan toegevoegd. Ome Kees is vrijgezel en een tobber over zijn gezondheid.
‘Dokter, ik geloof dat ik een hartaanval heb’, had ome Kees op zijn beurt tegen zijn huisarts gezegd.
‘Meneer, geloof me, u ziet er gezond uit.’
‘Maar dokter, hoe weet u of dat over 5 minuten nog zo is? Ik voel dat ik er elk moment een krijgen kan. Dat voel ikzelf toch het beste? En dan is er niemand in de buurt! Kijk, nu ga ik hem krijgen.’ De dokter had stilzwijgend toegekeken, maar er gebeurde niets.
‘Goed’, had ome Kees gewaarschuwd, ‘nu komt het misschien nog niet. Maar het komt! Ik voel dat het komt.’ Een paar weken daarvoor had ome Kees gelezen dat een palingdieet het beste voor hem zou zijn. Paling, zalm en veel spruiten. En niet te vergeten paprika's, rode paprika's vanwege de vitamine C. Er zijn mensen die zeggen dat er in banaan het meeste vitamine C zit, er zijn ook mensen, die zeggen dat je van het eten van worteltjes prachtig bruin wordt en er zijn mensen, die zeggen dat we binnenkort pillen moeten slikken om bruin te worden en te blijven om zodoende de zon geen vat op onze huid meer te laten hebben. En tenslotte zijn er
| |
| |
mensen, die beweren dat een behandeling tegen een te hoog chorestorolgehalte de prikkeling tot zelfmoord doet toenemen. Als de donder was ome Kees met z'n palingdieet gestopt. Totdat zijn chorestorol terug was op het oude niveau van 7,4.
‘Ik schrok me kapot’, vertelde ome Kees, ‘als je 8 hebt dan is het mis. Dat is absoluut te hoog. Dus om af te remmen ben ik fruit gaan eten en minder echte boter. Maar een chorestorol-behandeling heb ik afgewezen. Ik heb geen zin in zelfmoord. Zeker niet na een geslaagde behandeling.’ Daarop liet hij me een doosje asperientjes zien.
‘Tegen een hartaanval’, voegde hij eraan toe, ‘mij zullen ze niet meer verrassen.’
Ik loop op een smal pad door het bos langs stromend water. De bomen zijn hier hoog, de geluiden rustgevend. Als onze voorouders het bos ingingen dan deden ze dat niet om te ontspannen. Er moest gegeten worden. Ik heb, voordat ik aan mijn wandeling begon, alles tot in de puntjes geregeld. Iemand heeft mijn lunchpakket samengesteld, er wordt voor mij gekookt. De noodzaak voor de mens om door het bos te gaan wandelen lijkt verdwenen. Ons instinct kunnen we thuislaten. Wij zijn er niet langer op uit een dier te besluipen en te overmeesteren.
Plotseling zie ik overal om me heen waarschuwingen: Jachtgebied! Hier vliegen kogels! Hier wordt geschoten! Terwijl ik wandel in het bos kiest de jager zijn punt van concentratie. Voor mij is dat onverdraaglijk! Zijn schot, zijn dodelijk schot is wat hem interresseert. Iedereen, die een punt van concentratie heeft is minder kwetsbaar. Kijk naar de chirurg, die een insnede maakt in het mensenvlees. Hij ziet een vierkante decimeter vlees, maar de mens, die ziet hij niet. Bent u ergens bang voor? Last van hoogtevrees? Kies een punt van concentratie. De kunst van het concentreren is een uiterst machtig wapen.
Steek het beekje over en ga meteen rechtsaf.
Plotseling nadert mij van de andere kant van het stromend water een kudde olifanten! In mijn hoofd strijden allerlei ideeën om aandacht. Vanuit mijn ooghoek links zie ik de kudde op mij afstormen. De trainingspakken hebben een overwegend scherpblauwe kleur. Aanvankelijk had ik het plan opgevat om hier even uit te rusten. Verloederde koppen, moderne renschoenen. Blijkbaar zijn ze aan gekomen op het afgesproken punt. Ze
| |
| |
vleien zich neer. Er wordt hard geroepen. Een van de olifanten trekt zijn rechterbroekspijp omhoog: een geweldig verband wordt zichtbaar. Een gigantische bult op zijn scheenbeen. Alle andere olifanten zijn in een cirkel om hem heen gaan staan en kijken naar het been. De gewonde olifant staat er trots bij. Hij vormt het middelpunt. Zojuist moest ik opeens aan Kierkegaard denken, nu kan ik niet meer op de gedachte komen. We zullen zien. Ik kijk in de richting van de kudde. Uit hun gesprek leid ik af dat er elk moment een auto kan arriveren met dampende koffie. Ik steek de beek over, blijf, om irritatie te voorkomen, op veilige afstand van de kudde en sla rechts af. U loopt afwisselend door bos en open vlakte en wanneer een ander pad u kruist slaat u links af.
Lunchpakket.
Gezondheid tot het hoogste maken is een dierlijk beginsel. Zo beschouwt men een dier. Als het niet gezond is, dan deugt het nergens voor. Maar de mens is geest. Dat zegt Kierkegaard. Je hebt geprobeerd de contouren van de bosranden in je hersens te planten en te vergelijken met de gegevens op je stafkaart. Ik kan u vertellen dat het niet leuk is als je niet weet of je op de juiste weg bent.
Aan de rand van de bomen getooid met herfstkleuren sta ik. Uit hun stammen, uit hun bladeren, uit hun kruinen groeien drie enorme gekleurde vlakken de hemel in: rood, geel en blauw. Ik ga zitten op een stukje boom. De laatste paar kilometer van deze etappe ben ik goed in vorm gekomen. In marstempo heb ik mijn bergschoenen over de drassige bosgrond gedirigeerd. Laat het maar dierlijk zijn, het gevoel dat de gezondheid in je lijf aan het terugstromen is. Je hebt honger gekregen. Aan de rand van het bos zit ik aan de lunch, mijn spieren gloeien.
Je bent aan het wandelen. In je rugzak zit een lunchpakket. Het gewicht van het lunchpakket opgeteld bij je eigen gewicht bedraagt 72 kilogram. Je besluit het lunchpakket in een keer op te eten. Blijft het totaalgewicht hetzelfde? Wordt het meer, wordt het minder?
Nu ik op mijn bosetappe terugkijk vind ik het bos niet zo bedreigend. Mezelf vind ik veel bedreigender. Ik ben geen vijand van het bos, maar
| |
| |
alles vlucht voor mij uit. Pas echt op mijn hoede ben ik als ik de mensenstem hoor en nog erger een kudde olifanten.
Op de open vlakte passeert u een kruis. Blijf dit pad volgen.
Heeft een paardenleven zin?
Aan de rand van een poel midden in dit steeds drassiger wordende gebied stuit ik op een wilde kat die zojuist een wilde eend heeft besprongen. Het draait om leven en dood, overal, ook op het allerkleinste niveau. Het leven bespringt de dood en dood wordt weer leven. Hoewel ik een stuk groter ben dan de kat laten zijn ogen er geen misverstand over bestaan wie er op deze vierkante meter bosgrond de baas is. Van de zojuist door hem besprongen prooi zal hij geen centimeter wijken. Met radeloze ogen kijkt hij mijn kant op, bereid zich tot het uiterste te verzetten. Uit zijn bek, links en rechts steken veren, dons en pluisjes. Hij bromt hoog, maakt een slikbeweging en kijkt van mij weg. Ik stuit op een brokje onverzettelijke energie. Uren, misschien wel dagen, heeft deze kat zijn geduld op de proef moeten stellen, liggend aan de waterkant om tenslotte deze prooi te kunnen bespringen. Mijn wandelen steekt op alle gebieden schraal en bleek af tegen deze aktie. Wordt het niet eens tijd dat ik iets grijp? Dat ik iets bespring? U gaat een onduidelijk, met varens begroeid paadje in, dat steeds smaller wordt en langzaam vervaagt. U bent nu aangekomen op een moerasvlakte waar nauwelijks nog een pad zichtbaar is.
Moeras.
Ik ben de tocht door het moeras begonnen. Door een licht golvend landschap baan ik mezelf een weg door hoog en sappig gras. Oriënteer u op de kaart! Ik weet heel goed wat er nodig is om de kwaliteit van het leven te verhogen. Plaats jezelf in extreme omstandigheden.
Onder mij hoor ik de soppende geluiden van mijn schoenen in de bodem, die nu snel vochtiger wordt. Voor de eerste keer stoot ik met mijn rechterschoen tegen een graspol. En hoewel mijn zware schoen de klap opvangt kan ik niet voorkomen dat de grote teen van mijn rechtervoet een tik
| |
| |
oploopt. Bij elke voetstap die ik zet begint de bodem onder mij licht te golven. Ik probeer van pol tot pol te lopen. Maar als ik me even verkijk en op een pol stap die geen pol blijkt te zijn zak ik tot mijn enkels in het water weg. Ik kijk om me heen, over de laag begroeide vlakte. Recht voor me uit probeer ik een route te bepalen voor de volgende vijftig meter. Waar kan ik mijn schoenen wegzetten? Ik kan altijd nog terug, heb ik tegen de receptioniste gezegd. Als ik verdwaal, als ik er niet uitkom dan loop ik gewoon dezelfde weg terug. Dat heb ik haar gezegd. Om haar gerust te stellen. IK WIL NIET TERUG. Dat zou vreselijk zijn. Mijn schoenen mag ik niet verliezen, zo schiet het door me heen. Als ik hier mijn schoenen verlies dan ben ik verloren. Zij zorgen voor de extra draagkracht, zij vergroten het draagvermogen. Onder water ruk ik met beide handen aan mijn schoenen en het lukt ze een voor een uit de zuiging los te trekken.
Ik verplaats me nu springend, zoekend naar de meest hoog gelegen pollen gras. Bij elke sprong sopt en golft een vierkante meter moeras met mij mee. De achtste graspol spring ik onzuiver aan, ik verzwik mijn enkel. Mijn grote teen is al geblesseerd. De lichamelijke vermoeidheidsfase nadert nu snel haar top.
Iemand die lichamelijk teveel van zichzelf vergt raakt ook geestelijk vermoeid. Probeer altijd ruim onder die top te blijven dan kun je er in noodsituaties altijd nog een schepje bovenop gooien. Ik schat dat ik nu ongeveer halverwege het moeras ben en het ergste wel achter de rug heb. Maar hoe vaak heb ik dat al niet gedacht? Dat ik het ergste wel achter de rug had en toch werd het steeds erger! Ineens zie ik al die grijnzende koppen voor me: ‘Dus jij gaat wandelen? In je eentje?’ Als kind heb ik altijd een hekel gehad aan wandelen. Je loopt hard, je stopt, je loopt weer hard, je slentert, je huppelt, maar wandelen! Dat was iets voor oude mensen. Steeds hetzelfde gaat snel vervelen. ‘Hoever is het nog? Hoe lang?’ Wandelen is een kwestie van je krachten verdelen. Precies weten wat je aankan. In welk tempo. Plotseling zijn er nergens graspollen meer. Alles ziet er nu even gevaarlijk uit. Egaal, groen en drassig. IK WIL TERUG! Maar ook de terugweg is nu niet zonder gevaar. Geen flauwekul. Je weet nooit meer precies welke pollen te vertrouwen waren en welke niet. Welke pollen heb je op de weg hierheen gehad? Je probeert het je te herinneren, maar je bent het kwijt. Doorlopen! Wild, heb ik nog wild gezien? Slangen of bijtende waterschildpadden? Als mijn geest nu niet binnen een halve minuut een besluit neemt, dan hoeft het niet meer. Ik zoek een punt van concentratie. Al die mannen in het café, ze zoeken het, al
| |
| |
die mensen onderweg, achter het stuur, ze zoeken het, de jonge meiden op hun damesfietsen, ze zoeken het, de mensen in de trams, in de ochtend wanneer ze opstaan. Deze ochtend ben je opgestaan in een vreemde kamer in een vreemd hotel, in een vreemd land, langs een weg die door een vreemd bos loopt. Vreemd brood heb je gegeten, je ademt vreemde lucht en wanneer je dan tenslotte in een vreemd moeras staat met een vreemd doosje lucifers in je natte, doorweekte hand komt alles wat je achter je gelaten hebt over je heen vallen. De gebouwen waar je hebt gewerkt, de cafés waar je gedronken hebt, de terrasjes waar je hebt zitten kijken. Naar de mensen. De mensen! Logisch dat je schoenen je beste vrienden worden. Je staat stil en je wacht en denkt en langzaam zak je weg. En je laat het gebeuren terwijl je zoekt naar het enige wat je nog kan redden: een punt van concentratie. Denkt u zelf maar aan de uren, dagen, weken, dat u zonder inspiratie door het leven bent gegaan. Iets verschrikkelijkers is nauwelijks denkbaar. Iedereen die een punt van concentratie mist loopt in chaos. Een geestelijke mist. In een vreemd bos kun je nog zoeken naar markeringen, die daar door mensen zijn aangebracht: privébezit, jachtgebied. In een moeras is niemand geïnteresseerd. Alles zakt ongenadig weg en verdwijnt. Je bent op zoek. In de verte zie je een vrouw op je afkomen. Het is alsof je die vrouw kent. De vrouw lacht. Lacht ze echt? Nu lacht ze werkelijk. Ze komt je tegemoet. Eerlijk gezegd ben ik nog nooit een vrouw alleen tegengekomen, in een moeras. Het moet haast wel een nymf zijn of een heks. Kastanjebruin haar is het eerste wat je kunt onderscheiden. De vrouw is nu vlakbij en nog steeds herken je haar niet. Je kent haar naam niet. Ergens, ooit zul je haar wel ontmoet hebben. Zij wil mij iets tonen! Komt mijn favoriete actrice hier op mij toefietsen? Ze kijkt me recht in de ogen zegt: ‘wij zijn samen nog naar de Nachtwacht gaan kijken.’ Ik
weet heel goed wat me in haar aanspreekt. Dat is haar houding, de manier waarop ze op haar twee benen staat. Ik zie haar omhulsel stromen. Zij openbaart zich aan mij als een regen van tamme en wilde kastanjes. Nu staat ze vijf meter bij mij vandaan. Ik voel hoe haar huid op mijn netvlies danst. KIJKEN! Ik wil kijken.
U zult wel denken: hoe komt iemand aan zulke beelden, terwijl hij bezig is met wegzakken in het moeras. Maar vergis u niet: wie eenmaal gefascineerd is geweest, betoverd, die neemt met minder geen genoegen. Daaruit komen ook alle moeilijkheden voort. Mijn Muze heeft ronde vormen, een natuurlijke glimlach en een verbeten mondje. Haar ogen mogen dan vriendelijk staan, haar mond, daar schuilt het raadsel. Die mond is raar
| |
| |
gebouwd. Niet breedlachend, zoals je zou verwachten, maar een beetje pruilend, nauw, streng. Daaruit straalt haar kracht, haar doorzettingsvermogen, haar wil. Dat zit allemaal in haar mond. Mijn Muze loopt nu voor mij uit. Pas op! Niet te dicht naderen! Niet aanraken! Niet omkijken. Mijn spieren spannen zich als kabels en zwellen op. Meer en meer kom ik nu in mijn ritme en voel hoe mijn lichaam een geheel is. Er komen nu momenten waarop ik denk in dit moeras thuis te horen.
Het pad loopt nu omhoog. U blijft rechtdoor lopen.
‘U hebt het gehaald’, roept de receptioniste blij. ‘Vanavond ga ik voor u koken, meneer. Salade met spekjes, champignonsoep, konijnenbout en Dame Blanche. Mag ik een onbeleefde vraag stellen? Heeft u nou geen pijn? Zijn uw spieren niet stijf?’ Ze vraagt honderduit. Of ik genoeg heb gehad? Of het gesmaakt heeft? Of ik dit verwacht had? Nee, dit had ik niet verwacht.
Maar er zijn momenten dat ik zo'n innerlijke rust heb, dat ik me moeiteloos aan elke denkbare situatie kan aanpassen.
|
|