Tirade. Jaargang 37 (nrs. 344-349)(1993)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 386] [p. 386] [Tirade september & oktober 1993] Leo Vroman Ik Joods? Dan was Jezus ook mijn vriend om wiens onverdiende lot ik even driftig heb gegriend als om de dood van het zoveelste gebod, dan knielde ik in mijn verwilderd haar naast het plakkaat waarop ik blijkbaar had geschilderd: Jezus heeft gelijk. Maar al had ik dat graag rondgetorst ik liep niet graag te kijk en Jezus ik dorst het huis niet uit. Ik had een meisje voor je moeten zoeken. Daar leefde toch iets in die lendendoeken? Martha, Maria, je hebt hem toch die nacht op horen staan en minstens horen plassen? Jullie moeten toch hebben gedacht hoeveel meer er aan hem was te wassen dan die door stof tot slof gelooide voeten? Van die liefde is de bijbel het skelet, nergens de huidgloed van het ware leven, geen pret geen braaksel in een bed, en wat er toentertijds toch niet ontbrak maar in geen reisverhaal werd opgeschreven is ‘Jezus schaterde, en Hij sprak’ [pagina 387] [p. 387] Goed, gelovigen, we hebben haast, we hebben niet meer zulke eeuwen, maar je hoeft niet zo te schreeuwen: Jezus leeft niet hierboven maar hiernaast. Ja Heer, hier zitten we met halfgebakken heren extremen onder joden, katholieken, islamieten en andere geesteszieken, en de zachtgelovige heeft niets meer te beweren. Zo kweekt elke groep gewonde wanden, en zo krijgt ieder geloof verharde randen, waar blindheid niet gezien wordt als gemis en gepreekt wordt uit gescheurde tanden, terwijl ik geloof dat alles heilig is. Zoals van menselijke ingewanden waar geen cel, geen adem veilig is zo dierbaar zijn mijn vleselijke banden. Hoe meer ik leef hoe meer ik mij herken als een enkel onbegrijpelijk systeem waar ik uiterlijk de chauffeur van ben maar onbegrijpelijke besluiten neem. Wachtende totdat ik weet op wat en bij gebrek aan betere gebreken spreek ik woorden die ik niet zou spreken als ik ze voor het zeggen had. [pagina 388] [p. 388] Luister, ik zwijg al van die eenzaamheid ik ben de draad al kwijt van mijn verdriet. Nu hoor ik wat de menigte niet ziet Ik hoor het komen van een vreemde tijd! Als mijn ogen mij bedriegen zijn ze door grotere vervangen: Ik zie de ramen met een vlies van huid beslagen, ik zie het maanlicht in de aderen dagen, het zijn vleerkoeien van het andere gebied Ik zie ze niet vliegen maar ik hoor ze hangen! Ik wil opstaan op raam en wanden slaan alleen maar om hun haken van mijn buitenmergsel los te maken de vleerkoeien van het andere gebied meer nee, maar neen ik kan het niet ik kan het niet alleen Vorige Volgende