Tirade. Jaargang 37 (nrs. 344-349)(1993)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 373] [p. 373] Willem Weijters Ochtendmoeheid Dring niet zo om me heen, duizend miljoen dingen met neusgaten, helgele afrikaantjes met je slechte adem, zwaailicht van zon en wederzon. Ik ben er niet. Heel de nacht door in mijn hoofd lagen dringende zaken te vervellen, koelden generatoren tikkend af, legden verlegden er zich natte zoogdieren nog onrustig om de robbenjagers. Nu is het stil. In een kokon van ruimte val ik achterwaarts door een sterreloos zwart. En ik verplaats me niet. Ach, arm voor arm, been voor been is waterbuffels in de zoete modder vastgezogen. Ik kan me niet bewegen. (Waar is de tijd dat al mijn jonge cellen het bed uitsprongen, naar de geur van bakspek op een zondagmorgen; hoho, en ik erachteraan natuurlijk!) [pagina 374] [p. 374] Ichimonji In de lente zie ik jou na de kale winterkou, na de kou van Boerenbruegel, takkenbossen op een kreugel, graagte als een keldermot weggekropen voor de vrome vuistenbijtertjes uit Rome. Schrale korsten in de kast. Maar de aarde kantelt naar de equinox. Dan gaan weer rappe kleppervoeten op de trappen, vliegen venstervleugels open, liggen zedeloze biggen rozeronde in de zonde, rozeronde in de zon. Geurt de mede, spat het bier. Groeien bloemen uit de grond. Bloeien lippen om je mond, glanst het onyx van je ogen, is je huid mijn voorjaarsdeken en je borst mijn voorjaarsfruit. Vorige Volgende