Tirade. Jaargang 37 (nrs. 344-349)(1993)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 315] [p. 315] Leo Vroman Over wraakzaamheid De aardkorst is al verzadigd met het zaad van aardige en even onaardige verzoeken en van de eerste ongeboekstaafde nog in ons leven weerkaatsende tot meer beschaafd geschrevene is niet eens ons allerlaatste smeken in staat gebleken onze liefde zo zuiver te uiten als een enkele regenboog en het wraakzame oog in tranen te sluiten. Wat heb ik zelf gedaan, onwaar waar en waarvoor? Als ik werkelijk besta als ik opsta sta is verstameld naar mijn beschamend werk te kijken, een oerwoud van onderkleren en lang vergane sokken goed voor het lokken en vangen van veren zonder zwanen, voetsporen die van te voren hun doel al hadden verloren maar weigerden om te keren, koor van herinneringen die het zingen niet laten of leren en waar het waarachtig mooi is daar krijgt het zichzelf in de gaten [pagina 316] [p. 316] en zwijgt het van het praten. Men noemt het soms begaan en het krioelt er van lijken, lianen, pagina's moet ik versieren met woorden als bloedrode vlammen prijkend als hanekammen. Dat is het grote gevaar: daar waar de waarheid mijn tooi is vergeet ik de dode jongeren waarom ik toch was begonnen, alsof ik ze had verzonnen, alsof het wat minder kon, en al dat hinderlijke bloeden Kunnen die ogen van de verhongerende kinderen niet eens wat minder groot Turende in het TV venster iedere avond om zeven uur naar onbegaanverre buren zie ik het slagveld door hun muren breken en altijd weer veel te goed dat gietsel van kinderbloed, dat leeggegoten gezichtje [pagina 317] [p. 317] kindje kan het niet wat minder dood En wat is er niet te vertellen over beschaving wanneer keurige dames en heren niet op rennen gebouwd door lege straten snellen, de beschoten burgeres die haar hoed nog vasthoudt, de leraar in geografie met actetas, voornaam, achternaam hij blijft ze meenemen geboren op een of andere dag en daarnet gestorven gelukkig niet levend waarvoor waarvoor schrijf ik maar door en door- dat ik schrijf geniet ik nog ook. Is het leven zo even niet? Graag verwaai ik mij met zorgen sta met opgeslagen kraag scheef in de storm van overmorgen in de windstilte van vandaag of zie de nacht waarin heus heel- emaal niets wil gebeuren [pagina 318] [p. 318] verticaal in tweeën scheuren naar een hel onaards tafreel of ben een knaapje wit en bang fluisterend tegen witte heren je mag mijn been wel amputeren maar eerst vertellen voor hoe lang Als het kind mag boffen en de zaal wordt weer getroffen nog maar een paar minuten anders nog wel zestig jaar Zo ligt het zwart verleden braak in de greep van onze wraak. Wij hebben machteloze nachten met ieder mens en dier gemeen. Vel en vacht van mijn gedachten zijn huid en haar van iedereen. Geslachten liggen op geslachte moeders en vaderen te wachten wier woorden van gebit en been tot geen zoen zijn te verzachten tesamen liggend en alleen grassen groeien uit hun monden, waar hun ogen openstonden staan gaten water in het steen. Wie zal de vreemdeling verwarmen waartoe ik uiterlijk verga? Wie zal mijn vijanden omarmen als ik niet meer besta? Vorige Volgende