Tirade. Jaargang 37 (nrs. 344-349)(1993)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 221] [p. 221] L.F. Rosen Legio Hij heeft zijn netten in de schemer uitgespreid en van het fijnste draad een fuik geweven. Hij gaat de lijnen langs. Zijn jachtgebied is uitgebreid. Met raadsels zijn de paden die hij gaat omgeven. Het wordt zijn eerste jacht. Kleur heeft deze jonge god en kalme jager, noch scherpe geur die hem verraadt. Hij zoekt het lijfelijke van een oude roem. Hij is per slot nog ruw van vorm, niet meer dan een halffabrikaat. Maar reeds is hij de drijver en de fuik. Nog even en hij komt zijn eigen wezen achterop met wijd open armen - Voor de machten in hem bijeengedreven kiest hij de oude naam om hun onuitroeibaarheid. [pagina 222] [p. 222] Kat verhuist mee In haar is het verzonken, verkruimeld eerst, verdwenen in éen slaap, de hoogte van de daken, vluchtgegevens, herinneringen aan sprongen, de hoeken en de gaten, een hele straat. Zij trekt een cirkel om het nieuwe en krijgt geschonken huis en haard als prooi, een levensvorm op maat. Herinneringen blijven met haar geen hele nachten op. Keurig zijn de katoenen schimmen van haar bed. Buiten bouwt zich de nieuwe wereld op. Ons houdt het wakker. Ons wacht het verzet. [pagina 223] [p. 223] Gorters woorden De maand der waarheid, schampert éen die wij als geen zo vlijtig hebben leren haten. Die de vragen heeft verduisterde de ramen en Gorters woorden tot een stippellijn. We laten stof in gaten dalen. Citaten, wil hij, een hard geluid voor stamelen. En op ons daalt de vrees van stro te zijn, begaafd maar brandbaar, nu het zingen staakt. 't Is een examenvrees waardoor de Mei voor altijd onbegaanbaar wordt gemaakt. [pagina 224] [p. 224] Merwede. Winter '56 Dat hij daar in de verte stond, zijn armen had gespreid, bevreesd voor wakken als voor diepe dromen, dat kou van water de mond soms snoert alsof er geen vervolg op zijn verhaal mag komen - dat zo het eerste vaag besef van afstand kwam, dat de Merwede ook een plein kon zijn waarop wij toch niet nader konden komen, dat ik hem niet groter, niet kleiner heb gezien dan bezwerend op zijn roestige schaatsen, het maakt dat ik al zwierend over brede rivieren met elk wak ook hem ontwijk sindsdien. Vorige Volgende