hadden, maar dat we de rekenmachines veel beter als taalmachines konden zien. Als je nu een tekst in een machine wilde lezen, of een tekst door de machine wilde laten afdrukken, of, wat heel moeilijk was, een tekst door de machine wilde laten veranderen, opslaan, begrijpen, dan moest die tekst altijd tussen aanhalingstekens gezet worden. Alle dingen zonder aanhalingstekens waren getallen of namen van getallen. De algebra was volwassen geworden toen ze getallen niet meer aldoor met precieze cijfers hoefden weer te geven, maar ze x, y, a, b of c konden noemen. In de programmeertalen mocht je ze zelfs noemer of teller noemen. Maar ik wilde dat voortaan getallen, als heel bijzondere en zeldzame objecten, tussen aanhalingstekens gezet zouden worden, en dat alle andere woorden en namen en zinnen woorden en namen en zinnen zouden zijn.
Om een rekenmachine goed aan de gang te krijgen, zo legde ik een slapende Daatje, een verveelde Pieter, een geïnteresseerd kijkende Eik, en mijn liefste Ooft uit, was het handig een hoop getallen in een grote mand te stoppen en die hele mand als één, multidimensional, getal te beschouwen. Maar die manden waren altijd rechthoekig, terwijl de woorden en zinnen van een taal dat niet zijn. Ik wou dat de computer, in plaats van rechthoekige manden, bomen zou kunnen zien, verwerken, maken. Een boom is iets met zijtakken, die zelf weer zijtakken hebben, en zo voort tot je bij de blaadjes bent.
Het gaat om de blaadjes, maar je vindt het juiste blaadje - geen twee blaadjes zijn gelijk - door op de goede manier van de stam naar de takken en takjes te gaan. Met mijn linkerwijsvinger tekende ik een kale boom op het stof van de voorruit. Ik zou die boom, die volstrekt willekeurig was getekend, nu na dertig jaar nog precies kunnen tekenen, terwijl ik na die dertig jaar niet meer weet hoe het met dat broodmes op mijn keel afliep, behalve dan dat ik leef en dat ik niet op die belangrijke bijeenkomst van het Wiskundig Centrum was, wat mijn baas me zeer kwalijk nam, maar hij weet nu hoe dat kwam.
‘Identiciteit bestaat dus niet’, zei Ooft. ‘Omdat iets niet de plaats van iets anders kan innemen’, zei ik.
Als ik die saaie woorden had laten volgen door ‘O Muizenpoot, ik wil je kopen of ruilen, laten we weglopen naar waar de rivier in zee stroomt en de mensen een andere taal spreken en andere waterdieren eten. O enz...’ dan was mijn leven anders verlopen. Maar ik zei dat niet.
Ik legde uit hoe je alle takken van een boom kon langslopen zonder er een over te slaan, en alle blaadjes kon bereiken, door gewoon onderaan de