Tirade. Jaargang 37 (nrs. 344-349)(1993)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 158] [p. 158] Leo Vroman In alle vormen De hals wier zo ontoomb're gloed mijn grage lippen reeds ontmoet waar ik antiek van schrijven moet de hals die net nog niet gekust de mond al warmt en de lust en waar het voorgeruis in rust of: waar dit alles op berust of: de vrede die alweer ontrust of ten minste iets met rust Dat puilen van de dubbele grens tussen mens en ander mens het om- en andersomgeplooide van dat volmaaktste onvoltooide dat stille ongestilde elkaar omkroezend kroele wonderhaar O 't meest inwendige gezoen dat blinde lendemonden doen Dat samenzuchtend Wij zijn Een zo vaak verloren maar het meest potdicht in het vierbillenbeest van opgesloten put en peen [pagina 159] [p. 159] dat onopenbare dier al te snel weer op een kier (en om de zin te laten lopen mag de klemtoon best op ‘open’) het zoele van de eindezucht het koele van de open lucht dat hulpeloos heen en vaker weer van nog een keer en nog een keer het wiel van al wat zich herhaalt dat ons vervoert verdoolt vermaalt een zelfontwikkelend refrein waar wij geen woord in waardig zijn Maar toch dat bloesemgraag ontluiken die openbaarlijk ronde buik en dat sterfelijke wederbaren en met het rijpen van het koren wordt de maaier meegeboren. [pagina 160] [p. 160] Die kinderen met hun open ogen die mij tot tranen toe bewogen die staan te wachten in de regen en mij tot tranen toe bewegen die hulpeloos tegen hun tijd struikelen van zelfstandigheid een knaapje salamanderzacht verkwanst wat huiselijke vacht aan een genadeloze nacht het meisje waar iets mee gebeurt haar adem die naar groeien geurt en het geheim dat haar ontlekt door ieder kind opnieuw ontdekt voorspellen in de roodste taal het einde van ons allemaal kinderen die het huis verlaten en de straten groeien voort een avond en wij ondergaan de ondergaande zon niet meer maanlicht is alleen met schaduwen te voelen voortaan maar lief doen en zoenen waar het op aan komt Vorige Volgende