oneindigheid, aan het heelal.’ Eten wil hij nooit, daar aan de overkant, op één keer na en dan is het gif dat hij naar binnen werkt. De werkelijke grens is de dood.
De meeuw Tractaal droomt van een mythische bijeenkomst van alle meeuwen - ‘We expect them all’, zegt hij want meeuwen spreken ook Engels. ‘Men zou dan na afloop, wellicht op een teken, weer opstijgen en in de toekomst voorgoed weten, dat alle meeuwen waren bijeengekomen, aangezien er een bijneenkomst was van alle meeuwen.’ Traag cirkelend denken. Eten wil Tractaal niet meer in deze staat.
Als de grijze muis Kruuk een nog nooit geziene witte muis ontwaart die omgekeerd tegen het plafond hangt, wat niet kan, moet hij wel denken dat het ‘een verschijnsel’ is, iets van bovennatuurlijke aard dat je verheven maakt en dankbaar gestemd. Ook Kruuk eet niet meer.
Meneer Tip bepeinst dikwijls wat er buiten het varkenshok is, daar waar je naartoe gaat als je eenmaal de dikste bent, en zoveel begrijpt hij er wel van dat je maar beter ‘een magere ijveraar’ kunt worden.
Ook het konijn Frederick denkt ‘Men kan niet alleen eten’ en komt in een weiland, door zijn oren omhoog te steken, in contact met de sterrenhemel, die hij precies voor zich ziet, ook al heeft hij zijn ogen gesloten: ‘het innerlijk schouwen’.
In de paar gram schapehersens van Ursula tenslotte komt de kolossale filosofische vraag op wat er gaande is in de wei als zij daar niet is, iets wat, blijkbaar, weer ophoudt gaande te zijn als zij zich laat zien. Deze bewegingen van haar geest leiden tot verwaarlozing van het lichaam en de honger weer tot een ander fenomeen: het drijven. 's Nachts voelt Ursula ‘hoe zij en de anderen door een vreemde kracht op werden geheven en wit en dromerig langzaam begonnen te drijven.’ Tenslotte ervaart ze de nachtelijke stilte van de wei als een verrukkelijk gevoel van ‘kennis van wat er gaande is in de wei, als zij in de schuur ligt. Ze weet nog niet wat het is, maar wel weet ze er niet buiten gesloten te zijn.’ De volgende dag echter wordt ze geslacht voor een waardeloze bruiloft - harde man, die Koolhaas - en een jongen in het dorp bepeinst in zijn slapeloosheid dat muren, stallen, huizen, alles altijd maar omgrenzen, net als de huid van Ursula die daar in de regen ligt en ‘die een levend schaap omgrensde.’
Palomas mias - o verschrikkelijk bestaan! De huid is de grens. De poging van Koolhaas' dieren om er toch buiten te treden, terwijl ze daar, bij gebrek aan bewustzijn, nog slechter voor zijn toegerust dan wij, geeft ze een heroïsche allure, die wij echter verdomd goed van toepassing weten op onze eigen armzaligheid.
Dat troost ons.